ECLI:NL:RBDHA:2025:6545
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen plaatsing in de ROV-kamer en intrekking daarvan met verzoek om schadevergoeding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn plaatsing in een ROV-kamer op de Handhaving- en Toezichtslocatie (HTL) te Hoogeveen en de intrekking daarvan, alsmede het verzoek van eiser om schadevergoeding voor de periode van vier dagen dat hij ten onrechte in de ROV-ruimte was geplaatst. Eiser had beroep ingesteld tegen het plaatsingsbesluit van het COa van 9 augustus 2024, waarin werd bepaald dat hij voor vier dagen op time-out werd geplaatst in de ROV-ruimte. Dit besluit werd op 17 maart 2025 ingetrokken, waardoor het beroep van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het ingetrokken besluit, omdat er geen beroepsgronden tegen dat besluit zijn ingediend.
De rechtbank heeft ook het beroep tegen het intrekkingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser de intrekking niet heeft bestreden. Eiser betoogde dat er sprake was van vrijheidsontneming, wat gevolgen zou moeten hebben voor de hoogte van de schadevergoeding. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van vrijheidsontneming en dat het COa terecht heeft verwezen naar eerdere jurisprudentie. Eiser had verzocht om een schadevergoeding van € 100,- per dag, maar de rechtbank oordeelt dat het COa een te laag bedrag van € 15,- per dag heeft aangeboden. De rechtbank sluit aan bij het bedrag van € 25,- per dag dat wordt toegekend bij onrechtmatige plaatsing op de HTL. Uiteindelijk wordt het COa veroordeeld tot een schadevergoeding van € 100,- voor de vier dagen dat eiser ten onrechte in de ROV-ruimte verbleef, en ook in de proceskosten van eiser tot een totaalbedrag van € 2.721,-.