ECLI:NL:RBDHA:2025:6545

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
AWB 24-12738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsing in de ROV-kamer en intrekking daarvan met verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn plaatsing in een ROV-kamer op de Handhaving- en Toezichtslocatie (HTL) te Hoogeveen en de intrekking daarvan, alsmede het verzoek van eiser om schadevergoeding voor de periode van vier dagen dat hij ten onrechte in de ROV-ruimte was geplaatst. Eiser had beroep ingesteld tegen het plaatsingsbesluit van het COa van 9 augustus 2024, waarin werd bepaald dat hij voor vier dagen op time-out werd geplaatst in de ROV-ruimte. Dit besluit werd op 17 maart 2025 ingetrokken, waardoor het beroep van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het ingetrokken besluit, omdat er geen beroepsgronden tegen dat besluit zijn ingediend.

De rechtbank heeft ook het beroep tegen het intrekkingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser de intrekking niet heeft bestreden. Eiser betoogde dat er sprake was van vrijheidsontneming, wat gevolgen zou moeten hebben voor de hoogte van de schadevergoeding. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van vrijheidsontneming en dat het COa terecht heeft verwezen naar eerdere jurisprudentie. Eiser had verzocht om een schadevergoeding van € 100,- per dag, maar de rechtbank oordeelt dat het COa een te laag bedrag van € 15,- per dag heeft aangeboden. De rechtbank sluit aan bij het bedrag van € 25,- per dag dat wordt toegekend bij onrechtmatige plaatsing op de HTL. Uiteindelijk wordt het COa veroordeeld tot een schadevergoeding van € 100,- voor de vier dagen dat eiser ten onrechte in de ROV-ruimte verbleef, en ook in de proceskosten van eiser tot een totaalbedrag van € 2.721,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/12738

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

(gemachtigde: mr. N. Mikołajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn plaatsing in een ROV-kamer op de Handhaving- en Toezichtslocatie (HTL) te Hoogeveen en de intrekking daarvan alsmede het daarmee samenhangende verzoek van eiser om schadevergoeding voor de periode van vier dagen dat hij ten onrechte in de ROV-ruimte was geplaatst.
1.1.
In het besluit van het COa van 9 augustus 2024 was bepaald dat eiser voor een periode van vier dagen op time-out wordt geplaatst in de daarvoor bedoelde ROV-ruimte van de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (plaatsingsbesluit). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding van € 100,- per dag dat hij in de ROV-ruimte heeft verbleven.
1.2.
Het COa heeft dit besluit in een e-mailbericht van 17 maart 2025 ingetrokken (intrekkingsbesluit). Het beroep van eiser is met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege gericht tegen het intrekkingsbesluit.
1.3.
Het COa biedt een schadevergoeding aan van € 15,- per dag dat eiser in de ROV-ruimte heeft verbleven. Eiser persisteert bij zijn verzoek om schadevergoeding van € 100,- per dag. Het COa heeft hierop op 3 april 2025, met een aan het dossier gevoegde e-mail, gereageerd en houdt vast aan het bedrag van € 15,- per dag.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep tegen de beide besluiten en eisers verzoek op 4 april 2025 op zitting behandeld. Eiser en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep tegen het ingetrokken besluit van 8 augustus 2024
2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het besluit van 8 augustus 2024, omdat dit is ingetrokken en er geen beroepsgronden tegen dat besluit zijn gericht.
2.1.
De rechtbank zal het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaren.
2.2.
Nu dit besluit pas gedurende deze procedure is ingetrokken, heeft eiser recht op vergoeding van proceskosten die verband houden met het indienen van zijn beroepschrift tegen dit besluit. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift).
Het beroep tegen het intrekkingsbesluit van 17 maart 2025
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser evenmin belang bij een beoordeling van het beroep tegen het intrekkingsbesluit van 17 maart 2025. Eiser heeft de intrekking op zichzelf ook niet bestreden.
3.1.
De rechtbank zal het beroep tegen dit besluit ook niet-ontvankelijk verklaren.
3.2.
Nu het beroep van rechtswege is gericht tegen dit besluit en daartegen geen beroepsgronden zijn ingediend, ziet de rechtbank in dit verband geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Het verzoek om schadevergoeding
4. Niet in geschil is dat eiser ten onrechte vier dagen in de ROV-kamer op de HTL is geplaatst. Partijen verschillen van mening over de vraag welk schadevergoedingsbedrag aan eiser moet worden toegekend.
5. Eiser betoogt dat sprake is geweest van vrijheidsontneming en dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de schadevergoeding. Eiser wijst ter onderbouwing hiervan op een door hem ondertekende consequentieverklaring van het COa. In deze verklaring staat dat bij het verlaten van de HTL niet langer gebruik kan worden gemaakt van de faciliteiten als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Rva en dat dit een definitief einde van het recht op opvang betekent. De inhoud van deze consequentieverklaring staat volgens eiser haaks op het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 11 september 2024 [1] . De Afdeling heeft in die uitspraak geoordeeld dat plaatsing in de ROV-ruimte geen vrijheidsontneming oplevert, omdat een vreemdeling de ROV-ruimte en de HTL kan verlaten zonder dat dit gevolgen heeft voor de opvang. Gevolgen voor de opvang zijn er blijkens de consequentieverklaring echter wel. Het COa heeft gelet op de consequentieverklaring en de gevolgen voor de opvang bij het verlaten van de ROV-ruimte en de HTL, ten onrechte verwezen naar de Afdelingsuitspraak en dient de plaatsing in de ROV-ruimte, vanwege de gevolgen hiervan voor de opvang, als vrijheidsontneming aan te merken. Eiser betoogt vervolgens dat om die reden aansluiting moet worden gezocht bij de schadevergoeding die wordt toegekend bij een onrechtmatige bewaring, te weten € 100,- per dag. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 februari 2024 [2] , waarin dit bedrag is gehanteerd. Verder stelt eiser dat het aanbod van het COa om een schadevergoeding van € 15,- per dag toe te kennen, ook geen stand kan houden gezien het bedrag van € 30,- per dag dat bij een onrechtmatig verblijf in een politiecel wordt toegekend.
6. Het betoog van eiser dat sprake is geweest van vrijheidsontneming slaagt niet. De rechtbank is met het COa van oordeel dat er bij plaatsing in de ROV-kamer geen sprake is van vrijheidsontneming en dat het COa ter onderbouwing hiervan terecht heeft gewezen op de eerdergenoemde Afdelingsuitspraak. De rechtbank is verbaasd over de inhoud van de door het COa gehanteerde consequentieverklaring. Hierin staat, voor zover hier van belang: “Betrokkene is verder geïnformeerd dat als gevolg hiervan: (…) dit een definitief einde van het recht op opvang betekent. Er bestaat geen mogelijkheid meer om opnieuw aanspraak te maken op opvang en verstrekkingen bij het COa”. De rechtbank overweegt dat deze passage in de consequentieverklaring niet in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen over opvang en de eerdergenoemde Afdelingsjurisprudentie. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding te oordelen dat eiser geen recht (meer) heeft op opvang dan wel dat sprake is geweest van vrijheidsontneming. Ter zitting is bovendien door het COa bevestigd dat, ondanks de ondertekende consequentieverklaring, recht op opvang bestaat wanneer eiser zich weer meldt voor opvang.
6.1.
Nu geen sprake is van vrijheidsontneming, faalt eisers beroepsgrond dat voor de hoogte van de schadevergoeding aansluiting moet worden gezocht bij de gehanteerde bedragen bij vrijheidsontneming.
7. Het betoog van eiser dat het COa een te laag bedrag aan schadevergoeding heeft aangeboden, slaagt wel. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
7.1.
Het COa heeft voor de hoogte van de schadevergoeding een lager bedrag aangewezen dan het bedrag van € 25,- per dag dat bij een onrechtmatige plaatsing op de HTL wordt toegekend. Het COa acht een lager bedrag aangewezen, omdat naar het oordeel van het COa de plaatsing in de ROV-ruimte van kortere duur is en gelet daarop een lichtere maatregel betreft dan plaatsing op de HTL. Het COa acht een schadevergoeding van € 15,- per dag redelijk.
7.2.
De rechtbank kan dit standpunt van het COa niet volgen. Dat de inperking van korte duur is geweest, doet aan het feit dat er sprake is geweest van een onrechtmatige vrijheidsbeperking niet af.
7.3.
De rechtbank ziet, mede gelet op het voorgaande, aanleiding om in deze zaak aan te sluiten bij het bedrag dat een onrechtmatige HTL plaatsing wordt toegekend, te weten 25,- per dag. De vergelijking van eiser met het onrechtmatig verblijf in een politiecel gaat hier niet op, omdat het in de onderhavige zaak gaat om een vreemdelingrechtelijke vrijheidsbeperking.
8. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het COa veroordelen tot vergoeding van de door eiser geleden schade voor de periode van 4 dagen dat hij ten onrechte in de ROV-ruimte op de HTL heeft verbleven. Het betreft een schadevergoedingsbedrag van in totaal (4 x € 25,00) € 100,-.
9. De rechtbank veroordeelt het COa ook in de proceskosten van eiser in dit verband. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,00 en wegingsfactor 1).
9.1.
Vermeerderd met de proceskostenvergoeding vermeld onder rechtsoverweging 2.2 heeft eiser recht op een proceskostenvergoeding van in totaal € 2.721,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen het plaatsingsbesluit en het intrekkingsbesluit niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het COA tot vergoeding van schade aan eiser tot een bedrag van € 100,00;
- veroordeelt het COa in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, op 17 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.