Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , V-nummer: [nummer] , eiseres
de Minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
daartoe het volgende. Indien in de onderhavige procedure een beslistermijn van 16 weken
wordt opgelegd, eindigt deze termijn na de uit de Procedurerichtlijn [1] voortvloeiende
uiterlijke beslistermijn van 21 maanden. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen
waarin, zoals hier, toepassing van het 8+8-wekenmodel leidt tot overschrijding van die
bovengrens van 21 maanden, in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-
wekenmodel moet worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag.
Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De
rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval uiterlijk 8 weken
na het einde van de termijn van 21 maanden op de asielaanvraag moet beslissen. Dat is op
8 juli 2025. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze
termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. De rechtbank acht de nadere termijn
zodanig dat deze noch onnodig lang noch onrealistisch kort is.
€ 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de minister op om uiterlijk 8 juli 2025 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.