ECLI:NL:RBDHA:2025:6469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
C/09/637436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake dwaling bij de koop van een tweedehands auto met schadeverleden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], en gedaagde, een B.V. die een tweedehands auto heeft verkocht. De eiser heeft de koopovereenkomst van 11 november 2021 vernietigd op grond van dwaling, omdat hij niet op de hoogte was gesteld van het schadeverleden van de auto, een Bentley Flying Spur uit 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verkoper, [gedaagde], een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven door te stellen dat de auto geen schade had gehad. De rechtbank heeft geoordeeld dat de koopovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd, omdat de eiser, indien hij op de hoogte was geweest van het schadeverleden, de koop niet zou hebben gesloten. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot terugbetaling van de aankoopsom van € 99.895,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 juli 2022. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die in totaal € 6.598,41 bedragen. De rechtbank heeft de overige vorderingen van de eiser afgewezen, waaronder schadevergoeding en teruggave van persoonlijke goederen die in de auto zouden zijn achtergebleven.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/637436 / HA ZA 22-915
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam [handelsnaam] ,
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.H. Bargeman,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R. van Ginkel.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- het tussenvonnis van 3 januari 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de akte uitlaten, tevens inhoudende akte eisvermeerdering van [eiser] van 6 november 2024;
- het deskundigenbericht van DEKRA Claims and Expertise B.V. van 27 december 2024, ter griffie gedeponeerd op 15 januari 2025;
- het bericht van de rechtbank van 15 januari 2015 waarmee de rechtbank het deskundigenbericht en de eindfactuur van de deskundige aan partijen heeft gestuurd;
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] van 5 maart 2025;
- de conclusie na deskundigenbericht, tevens houdende reactie eisvermeerdering van [gedaagde] van 5 maart 2025 met productie 12.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 11 november 2021 heeft [eiser] een tweedehands auto gekocht van [gedaagde] . Het betrof een Bentley Flying Spur uit 2014 met een kilometerstand van 105.922. De aankoopsom bedroeg € 99.895. De aankoopsom is onder meer voldaan door inruiling van een gebruikte BMW van [eiser] voor een bedrag van € 45.945.
2.2.
Op 15 december 2021 is de Bentley APK goedgekeurd.
2.3.
Op 18 december 2021 heeft [eiser] voor het eerst melding gemaakt van gebreken aan de Bentley. [gedaagde] heeft vervolgens herstelwerkzaamheden uitgevoerd. Medio maart 2022 heeft [gedaagde] de Bentley aan [eiser] terugbezorgd.
2.4.
Bij brief van 29 maart 2022 heeft de voormalig gemachtigde van [eiser] , de heer [naam 1] van Achmea Rechtsbijstand, [gedaagde] ervan op de hoogte gesteld dat de Bentley nog steeds gebreken kent en [gedaagde] gesommeerd om de gebreken uiterlijk op 15 april 2022 te herstellen. Bij brief van de heer [naam 1] van 20 april 2022 is deze termijn verlengd tot 6 mei 2022.
2.5.
Bij e-mail van 26 april 2022 heeft de heer [gedaagde] namens [gedaagde] gereageerd op de brieven van de heer [naam 1] . Daarin heeft hij opgemerkt dat [gedaagde] de auto naar [bedrijfsnaam] , een Bentley-specialist (hierna: [bedrijfsnaam] ) heeft gebracht en dat, kort gezegd, zowel [gedaagde] als [bedrijfsnaam] van mening zijn dat de gebreken verholpen of niet-waarneembaar zijn. De factuur van [bedrijfsnaam] , waaruit de bevindingen van [bedrijfsnaam] blijken, is als bijlage bij de e-mail gevoegd.
2.6.
Bij e-mail van de heer [naam 1] van 29 april 2022 heeft de heer [naam 1] namens [eiser] aangekondigd voornemens te zijn een deskundige in te schakelen en [gedaagde] verzocht mee te denken met de selectie daarvan. In reactie daarop heeft [gedaagde] bij e-mail van 2 mei 2022 laten weten geen reden te zien tot medewerking aan het verzoek.
2.7.
Bij e-mail van 11 mei 2022 heeft de advocaat van [gedaagde] zich namens [gedaagde] op het standpunt gesteld dat een conforme auto is geleverd en aangeboden het gebrek ten aanzien van het motorlampje te verhelpen.
2.8.
Bij e-mail van 22 juni 2022 heeft de heer [naam 1] namens [eiser] de koopovereenkomst van 11 november 2021 (hierna: de koopovereenkomst) buitengerechtelijk vernietigd op grond van dwaling. Bijlage bij die brief is een rapport van 22 juni 2022 van CED techniek (hierna: CED), een door [eiser] ingeschakelde deskundige. Dit rapport bepaalt, voor zover relevant, als volgt:
"
Gezien het vermoeden van schadeherstel heeft een collega met een lakdiktemeter de carrosserie opgemeten. Het bleek dat de auto rechtsachter schadeherstel heeft gehad. De rechterzijkant achter bleek hierbij, gezien de lakdikte van meer dan 236 um of dikker tot 830 um, duidelijk overgespoten. Hetgeen onze eerste visuele waarneming bevestigd.
SCHADE-OORZAAK EN CONCLUSIE
Naar aanleiding van ons technisch onderzoek zijn wij van mening dat de klachten van de cliënt ook door ons zijn waargenomen.
- Er zijn door ons bijgeluiden geconstateerd bij het remmen; schuren bij heel zacht remmen.
- Er zijn door ons bijgeluiden geconstateerd bij het veren van met name de voortrein op kleine oneffenheden; rammelend geluid alsof er jets los zit.
- Bij het verdraaien van het stuur zijn er krakende geluiden hoorbaar.
- Het motorstoringslampje brandt en dit wordt vermoedelijk veroorzaakt door
een niet goed functionerende katalysator gezien de uitlezing.
- De speakers maken een krakend geluid.
- De rolgordijnen in het linker en rechter achterportier rollen niet goed op.
- Er zijn krakende geluiden en resonanties hoorbaar in het interieur, van interieurdelen.
- Bij vooruit en vervolgens achteruit rijden en andersom is er een klonk hoorbaar.
- De rechter achterzijkant van de Bentley heeft duidelijk schadeherstel gehad."
2.9.
Bij e-mail van 15 juli 2022 heeft de advocaat van [gedaagde] de mogelijkheid tot vernietiging van de koopovereenkomst betwist. Bijlage bij de e-mail van 15 juli 2022 betrof een e-mail van dezelfde dag van [bedrijfsnaam] aan [gedaagde] , waarin [bedrijfsnaam] het standpunt heeft ingenomen dat de door CED geconstateerde gebreken zijn gerepareerd of niet-waargenomen, althans een producteigenschap van de Bentley betreffen.
2.10.
Op 5 augustus 2022 heeft CED een aanvullend rapport uitgebracht, waarin zij heeft gereageerd op de e-mail van [bedrijfsnaam] van 15 juli 2022 en daarin, kort gezegd, opgemerkt dat vrijwel alle geconstateerde gebreken nog steeds waarneembaar zijn.
2.11.
Op 22 december 2022 is de Bentley APK afgekeurd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na eiswijziging, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. primair:
I. te verklaren voor recht dat de koopovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd;
II. [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de aankoopsom ad € 99.895 althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente ex artikel 6:119(a) BW [1] vanaf de datum van verzuim, althans de datum van dit exploot tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de deskundigenkosten van CED;
subsidiair:
I. de koopovereenkomst te vernietigen op grond van dwaling dan wel bedrog;
II. [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de aankoopsom ad € 99.895 althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente ex artikel 6:119(a) BW vanaf de datum van verzuim, althans de datum van dit exploot tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de deskundigenkosten van CED;
Meer subsidiair:
I. de koopovereenkomst te ontbinden;
II. [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de aankoopsom ad € 99.895 althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente ex artikel 6:119(a) BW vanaf de datum van verzuim, althans de datum van dit exploot tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de deskundigenkosten van CED;
Primair, subsidiair en meer subsidiair:
I. De zonnebril van het merk Dita en/of (wandel)stok binnen een termijn van twee weken na datum van het wijzen van het vonnis in de onderhavige zaak af te geven aan [eiser] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50 per dag met een maximumbedrag van € 900;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 15.168,69 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van een ten dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de betekening van het te dezer zake te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
In de akte uitlaten, tevens inhoudende akte eisvermeerdering van 6 november 2024 heeft [eiser] zijn eis vermeerderd, in die zin dat hij tevens schadevergoeding van € 1.771,88 vordert in verband met een te betalen boete voor het inlossen van de resterende leasetermijnen. [eiser] legt hieraan ten grondslag dat hij, bij een toewijzing van zijn vorderingen, de auto weer in eigendom moet overgedragen aan [gedaagde] en hiervoor de openstaande leasetermijnen moet inlossen, waarop een boete van voornoemd bedrag staat. Vanwege de onjuiste mededeling die [gedaagde] heeft gedaan is het [gedaagde] die die kosten moet dragen. Met inachtneming van de eisvermeerdering die tijdens de mondelinge behandeling van 20 april 2023 is gedaan, vordert [eiser] een schadevergoeding van in totaal
€ 15.168,69.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling in de kosten en nakosten van deze procedure. In de conclusie na deskundigenbericht, tevens houdende reactie eisvermeerdering heeft [gedaagde] gereageerd op de eisvermeerdering van [eiser] . Volgens [gedaagde] dient de boete voor het vroegtijdig inlossen van de resterende leasetermijnen niet voor rekening en risico te komen van [gedaagde] . De door [eiser] gekozen wijze van financiering van de auto staat immers geheel los van de gestelde onjuiste mededeling.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De verdere beoordeling

4.1.
Bij de verdere beoordeling van het geschil bouwt de rechtbank voort op en blijft zij bij hetgeen in de tussenvonnissen van 31 mei 2023 en 3 januari 2024 is overwogen en beslist.
De benoeming van en vragen aan de deskundige
4.2.
Bij tussenvonnis van 3 januari 2024 heeft de rechtbank DEKRA Claims and Expertise B.V. benoemd als deskundige (hierna: de deskundige). De rechtbank heeft de deskundige verzocht een onderzoek in te stellen en een schriftelijk en met redenen omkleed antwoord te geven op de volgende vragen:
"
In het kader van het beroep op dwaling:
1.
Heeft de auto schadeherstel gehad? Zo ja, waar en hoe heeft u dit kunnen constateren?
2.
Wat is de (mogelijke) oorzaak van de schade aan de auto?
3.
Hoe zou u de omvang van de schade kwalificeren op een schaal van 1 tot 5, waarbij 1 zeer gering is, 2 gering, 3 niet gering en niet aanzienlijk, 4 aanzienlijk en 5 zeer aanzienlijk? Graag uw antwoord motiveren.
4.
Staat de auto als schadeauto geregistreerd? Zo ja, wat betekent dit?
5.
Zijn er nog andere punten die u in dit verband naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
In het kader van het beroep op ontbinding:
6.
Zijn de gebreken die CED heeft geconstateerd in het rapport van 22 juni 2022 waarneembaar? Wilt u daarbij eveneens het volgende betrekken:
- het rapport van CED van 5 augustus 2022 (als bijlage verzonden bij e-mail van 17 april 2023 door [eiser] );
- de e-mail van [bedrijfsnaam] van 15 juli 2022 (productie 6 conclusie van antwoord);
- de e-mail van [naam 2] van 19 april 2023 (productie 20 van [eiser] ).
7.
Voor zover de gebreken waarneembaar zijn, zijn dit gebreken die volgens u normaal zijn bij een Bentley van dit type, uit 2014 met een kilometerstand van 105.922?
8.
Zijn er nog andere punten die u in dit verband naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?"
4.3.
In het tussenvonnis van 3 januari 2024 heeft de rechtbank de hoogte van het voorschot van de deskundige vastgesteld op € 2.117,50 inclusief BTW, en bepaald dat [eiser] dit voorschot moet betalen. Dit voorschot is door [eiser] op 24 januari 2024 betaald.
Het deskundigenbericht
4.4.
Op 22 mei 2024 heeft de deskundige de auto onderzocht. Hierbij waren van de zijde van [gedaagde] de heer [gedaagde] en diens advocaat mr. Van Ginkel aanwezig. Van de zijde van [eiser] was niemand aanwezig.
4.5.
De deskundige heeft op 27 december 2024 zijn definitieve deskundigenbericht uitgebracht (hierna: het deskundigenbericht). Het deskundigenbericht bepaalt, voor zover relevant, als volgt:
"
7. ADMINISTRATIEF ONDERZOEK
Wij hebben na afloop van ons onderzoek aan het bovengenoemde voertuig administratief onderzoek uitgevoerd. Hiervoor hebben wij telefonisch contact opgenomen met de onderstaande partijen:
[…]
Contact Bentley dealer PON
Vervolgens hebben wij telefonisch contact opgenomen met de Bentley dealer en hier geïnformeerd naar de (schade) historie van het voertuig. Van de dealer vernamen wij dat er in 2015 een schade aan de achterzijde van het voertuig was hersteld. De omvang van de schade was niet meer inzichtelijk omdat het dossier hiervan was gesloten. De reparatiekosten waren destijds vastgesteld op € 2.400,= incl. een onderhoudsbeurt.
Schadeverleden
Wij hebben vanuit de ons ter beschikking staande systeem de onderstaande schadeverleden vastgesteld.
Op 15 oktober 2017 heeft er een schadevaststelling plaatsgevonden aan het voertuig. De schade werd destijds vastgesteld op een bedrag van € 900,96. Het voertuig had op dat moment 87.569 kilometers gereden. De omvang van de schade werd destijds vastgesteld door Autoschade Charlois te Rotterdam.
Op 24 december 2021 heeft er een schadevaststelling plaatsgevonden aan het voertuig. De schade werd destijds vastgesteld op een bedrag van € 4.143,18. Het voertuig had op dat moment 107.487 kilometers gereden. De omvang van de schade werd destijds vastgesteld door Autoservice Scheveningen te Den Haag.

8.CONCLUSIE/RESUMÉ

Aan de hand van de ons verstrekte informatie, de gesprekken met betrokken partijen, het eigen onderzoek en de inspectie van de diverse onderdelen zijn wij, aan de hand van de vragen van de rechtbank, tot de volgende conclusies gekomen:

Vraag 1:
Heeft de auto schadeherstel gehad? Zo ja, waar en hoe heeft u dit kunnen constateren?
Antwoord:
Aan de hand van het schadebeeld aan het voertuig, de staat van de carrosserie en de hierop aanwezig lak, hebben wij vastgesteld dat er spraken is van een slecht herstelde schade aan het voertuig. De vorm van het rechter achter scherm, en de naden van het rechter achterportier op het achter scherm waren niet correct. Tevens was er spraken van een afwijkende kleur van de lak van de linkerzijde van de carrosserie van het voertuig.
Vraag 2:
Wat is de mogelijke oorzaak van de schade aan de auto?
Antwoord:
De schade aan het voertuig is, voor zover wij hebben kunnen opmaken aan de carrosserie, moet het gevolg geweest zijn van een aanrijding.
Vraag 3:
Hoe zou u de omvang van de schade kwalificeren op een schaal van 1 tot 5, waarbij 1 zeer gering is, 2 gering, 3 niet gering en niet aanzienlijk, 4 aanzienlijk en 5 zeer aanzienlijk. Graag uw antwoord motiveren.
Antwoord:
De schade aan de rechter/achterzijde van de carrosserie van het voertuig werd door ons gekwalificeerd als 5 (zeer aanzienlijk).
De nog aanwezige vervorming van het rechter achter scherm is van een dusdanige afwijking dat er kan worden gesproken van een misvorming in een ernstige mate. Dat een dergelijke schade niet is opgevallen door de partijen is op zijn zacht verbazend te benoemen.
Vraag 4:
Staat de auto als schadeauto geregistreerd? Zo ja. Wat betekend dit?
Antwoord:
Uit administratief onderzoek, waarbij wij het door ons toegankelijke systeem hebben geraadpleegd, hebben wij vastgesteld dat er tweemaal een schade werd gecalculeerd aan het voertuig. Tevens heeft de Bentley dealer Pon ons vermeld dat het voertuig in 2015 een schadeherstel heeft ondergaan aan de achterzijde.
Als een schade op de juiste, deskundige wijze, word hersteld heeft de registratie van een schade geen gevolgen.
Vraag 5:
Zijn er nog andere punten die u in dit verband naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
Antwoord:
Het voertuig vertoonde buiten de schade ook technische afwijkingen, welke wij hebben beschreven in de rapportage.
Vraag 6:
Zijn de gebreken die CED heeft geconstateerd in het rapport van 22 juni 2022 waarneembaar? Wilt u hierbij eveneens het volgende betrekken:
- Het rapport van CED van 5 augustus 2022
- De e-mail van [bedrijfsnaam] van 15 juli 2022. (met de hierin gestelde conclusie en antwoord)
- De e-mail van CED van 19 april 2022.
Antwoord:
Voor wat betreft de schade aan het voertuig hebben wij een gelijke waarneming gedaan aan de carrosserie van het voertuig als door CED werd vastgesteld en gerapporteerd destijds.
Ook de door CED destijds waargenomen technische afwijkingen hebben wij tijdens het onderzoek aan het voertuig vastgesteld.
Vraag 7:
Voor zover de gebreken waarneembaar zijn, zijn dit gebreken die volgens u normaal zijn bij een Bentley van dit type uit 2014 met een kilometerstand van 105.922?
Antwoord:
Nee, De door ons waargenomen afwijkingen aan het voertuig zijn zeker afwijkend te benoemen.
Vraag 8:
Zijn er nog andere punten die u in dit verband naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
Antwoord:
Nee"
4.6.
Uit het deskundigenbericht blijkt dat [gedaagde] op 22 november 2024 een reactie heeft gegeven op een concept van het deskundigenbericht. Uit deze reactie blijkt dat het voornaamste bezwaar van [gedaagde] tegen de inhoud van het concept-deskundigenbericht de verwerking betreft van de schade die na de aanschaf van de auto is ontstaan en dat in het bericht niet wordt ingegaan op de consequenties van de staat van de auto, nu deze meer dan twee jaar lang heeft stilgestaan. Verder merkt [gedaagde] , voor zover relevant, het volgende op:
"
5.2. De slijtage en oxidatie van het remsysteem. Als gevolg van het langdurig buiten stilstaan van de auto is het remsysteem door oxidatie aangetast. Deze schade had eiser - als goed bewaarder en goed eigenaar - kunnen voorkomen door de auto binnen te bewaren. Deze schade is dus als gevolg van nalatigheid van eiser zelf ontstaan en dient aldus buiten beschouwing te worden gelaten nu deze ten tijde van verkoop niet aanwezig was, althans dient tot uitdrukking te worden gebracht in het rapport dat de oorzaak zeer waarschijnlijk dan wel mogelijkerwijs is gelegen in het feit dat de auto ruim twee jaar buiten is bewaard en niet deugdelijk is onderhouden."
4.7.
De deskundige heeft hierop gereageerd, door middel van een korte reactie op een aantal van de door [gedaagde] genoemde punten. Voor zover relevant luidt die reactie als volgt:
"
Reactie 5.2:Wij delen uw mening, dat indien het voertuig binnen was gestald er geen oxidatie van het remsysteem zou zijn ontstaan;"
4.8.
Bij het deskundigenbericht is de eindfactuur van de deskundige gestuurd, ter hoogte van € 2.117,50 inclusief BTW.
De conclusies na deskundigenbericht
4.9.
In de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] heeft [eiser] zich in het kader van zijn beroep op dwaling op het standpunt gesteld dat het deskundigenbericht zijn stelling ondersteunt dat sprake is van een zeer aanzienlijke schade als gevolg van een aanrijding. Hierdoor kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een onjuiste voorstelling van zaken nu daarmee het voertuig als een schadeauto kan worden gekwalificeerd, aldus [eiser] .
4.10.
In de conclusie na deskundigenbericht, tevens houdende reactie eisvermeerdering van [gedaagde] heeft [gedaagde] erop gewezen dat uit het deskundigenbericht is gebleken dat op 24 december 2021, en dus na levering van de auto, voor € 4.143,18 schade is veroorzaakt aan de auto als gevolg van een aanrijding. Het is de schade als gevolg van deze aanrijding waarop de deskundige doelt in zijn antwoord op de derde vraag, waarin hij opmerkt dat de schade aan de auto zeer aanzienlijk is en dat het verbazend is te noemen dat dergelijke schade partijen eerder niet is opgevallen. Dit kan worden afgeleid uit het verschil in hoogte van de verschillende reparatiekosten. Verder stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat [eiser] in strijd heeft gehandeld met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv [2] doordat hij heeft nagelaten om de aanrijding van 24 december 2021 te melden, zowel voorafgaand als tijdens deze procedure. Met inachtneming van deze schending van de waarheidsplicht verzoekt [gedaagde] de rechtbank alle vorderingen van [eiser] af te wijzen. In geval van toewijzing van de vorderingen, zou het onredelijk zijn om [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de volledige koopsom; de auto is immers minder waard geworden door toedoen van [eiser] . Indien de rechtbank niet zou overgaan tot afwijzing van de vorderingen vanwege een schending van de waarheidsplicht, verzoekt [gedaagde] om een nadere mondelinge behandeling om zich hierover uit te laten.
De beoordeling van de vorderingen op grond van dwaling
4.11.
In het tussenvonnis van 31 mei 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub a BW, omdat als vaststaand wordt beschouwd dat de verkoper [naam 3] van [gedaagde] in reactie op een vraag van [eiser] naar het schadeverleden van de auto, aan [eiser] heeft medegedeeld dat de Bentley geen schadeauto is.
4.12.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de vervolgvraag die de rechtbank moet beantwoorden de vraag is of [gedaagde] , met het verstrekken van de mededeling dat de auto geen schadeauto is, een onjuiste voorstelling van zaken aan [eiser] heeft gegeven. Partijen verschillen hierover van mening en de rechtbank begrijpt de discussie tussen partijen over de vraag of de Bentley een schadeauto is zo dat zij verschillen van mening over de omvang van de schade die in het verleden aan de auto is aangebracht en waarvan nadien herstel heeft plaatsgevonden. Volgens [eiser] heeft de auto aanzienlijke of zeer aanzienlijke schade geleden (als gevolg van een aanrijding of anderszins); volgens [gedaagde] is dit niet het geval en betrof het slechts schade van een geringe of zeer geringe omvang (het lakken of spuiten van een kleine kras).
4.13.
De deskundige heeft de rechtbank hierover voorgelicht in het deskundigenbericht. Uit dit deskundigenbericht leidt de rechtbank, voor zover relevant in het kader van het beroep van [eiser] op dwaling, het volgende af:
- aan de auto is in het verleden drie keer schade aangebracht; twee keer betrof dit schade voorafgaand aan de koop van de auto door [eiser] (in 2015 en op 15 oktober 2017), één keer betrof dit schade na de koop van de auto door [eiser] (op 24 december 2021); [3]
- op 15 oktober 2017 heeft de auto schade geleden als gevolg van een aanrijding aan de auto, met als aangrijppunt 'rechts achter'; [4]
- op 24 december 2021 heeft de auto schade geleden als gevolg van een aanrijding aan de auto, met als aangrijppunt 'midden voor'; [5]
- de deskundige heeft vastgesteld dat er sprake is van een slecht herstelde schade aan het voertuig, en daarbij gewezen op de vorm van het rechter achter scherm en de naden van het rechter achterportier op het achter scherm, die niet correct waren; [6]
- de schade aan de rechter/achterzijde van de carrosserie van de auto is door de deskundige gekwalificeerd als zeer aanzienlijke schade; [7] en
- de deskundige heeft de nog aanwezige vervorming van het rechter achter scherm gekwalificeerd als een 'misvorming in een ernstige mate' en opgemerkt dat het 'op zijn zacht verbazend' te noemen is dat een dergelijke schade niet is opgevallen door de partijen. [8]
4.14.
De rechtbank volgt de zienswijze van de deskundige. Het deskundigenbericht is logisch, duidelijk en consistent opgebouwd. Zodoende komt de motivering van de deskundige de rechtbank overtuigend voor.
4.15.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de hiervoor genoemde bevindingen van de deskundige dat [gedaagde] , met het verstrekken van de mededeling dat de auto geen schadeauto is, een onjuiste voorstelling van zaken aan [eiser] heeft gegeven. De auto was immers op dat moment wel een schadeauto, in de zin dat de auto zeer aanzienlijke schade had geleden, te weten (onder meer) als gevolg van een aanrijding op 15 oktober 2017.
4.16.
De rechtbank volgt [gedaagde] daarmee niet in zijn standpunt dat de deskundige in zijn antwoord op vraag 3 – te weten waar hij opmerkt dat de schade aan de auto zeer aanzienlijk is en dat het verbazend is te noemen dat dergelijke schade partijen eerder niet is opgevallen – gedoeld heeft op schade die is veroorzaakt door het ongeval van 24 december 2021. Uit het deskundigenbericht blijkt immers dat het aangrijppunt van de aanrijding die op 24 december 2021 heeft plaatsgevonden 'midden voor' was. In zijn antwoord op vraag 3 verwijst de deskundige enkel naar de schade aan de rechter/achterzijde en het rechter achter scherm van de auto. Uit het gegeven dat het aangrijppunt van de aanrijding op 15 oktober 2017 rechtsachter was, volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat de deskundige in zijn antwoord op vraag 3 gedoeld heeft op schade die het gevolg is van die aanrijding, en dus niet de aanrijding van 24 december 2021. Dat blijkt ook nog uit het antwoord van de deskundige op vraag 1, waarin de deskundig heeft vastgesteld dat sprake is van een slecht herstelde schade aan het voertuig, waarbij hij (wederom) heeft gewezen op schade aan de rechterachterkant van de auto en niet op enige schade midden voor. Het verschil in hoogte van de reparatiekosten van de twee aanrijdingen acht de rechtbank, anders dan [gedaagde] , niet relevant. De hoogte van de reparatiekosten zegt immers niet per definitie iets over de omvang van de schade. Zo kunnen lage reparatiekosten er ook op duiden dat enige schade niet op de correcte wijze is hersteld.
4.17.
Met betrekking tot de door [gedaagde] ingeroepen schending van de waarheidsplicht van artikel 21 Rv, deelt de rechtbank de opvatting van [gedaagde] dat het voor de hand had gelegen als [eiser] de rechtbank op de hoogte had gesteld van het feit dat [eiser] ná de koop van de auto op 11 november 2021 een aanrijding heeft gehad met de auto waardoor schade is ontstaan. Met [gedaagde] is de rechtbank dan ook van oordeel dat [eiser] op dit punt artikel 21 Rv – de bepaling die voorziet in de verplichting voor partijen om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren – heeft geschonden. Aan een schending van deze verplichting kan de rechter de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Anders dan door [gedaagde] bepleit, ziet de rechtbank geen reden om aan deze schending in dit geval het (door [gedaagde] verzochte) zeer verstrekkende gevolg van afwijzing van de vorderingen van [eiser] te verbinden. Voor de beoordeling van de vraag of al dan niet sprake is geweest van dwaling is de door [eiser] achtergehouden informatie (over schade na het sluiten van de koopovereenkomst) immers niet relevant; hiervoor is enkel relevant (informatie over) schade voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst. Voor de beoordeling van de meer subsidiaire vorderingen op grond van ontbinding zou het wel relevant kunnen zijn, maar de rechtbank komt aan die vorderingen (zoals hierna zal worden overwogen) niet toe. Bovendien is goed voorstelbaar – zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd – dat, indien de rechtbank op de hoogte was geweest van deze informatie, zij andere vragen had gesteld aan de deskundige, in die zin dat zij de deskundige had gevraagd duidelijk te maken welke schade het gevolg is van enige aanrijding vóór en de aanrijding ná het sluiten van de koopovereenkomst. Dat dit onderscheid in de vragen aan de deskundige niet naar voren is gekomen heeft echter in dit geval geen consequenties gehad; zoals hiervoor in 4.16 overwogen blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de antwoorden van de deskundige op de vragen 1 en 3 immers voldoende duidelijk dat de deskundige hier gedoeld heeft op schade die het gevolg is geweest van een aanrijding vóór het sluiten van de koopovereenkomst. Om deze reden ziet de rechtbank evenmin aanleiding om een aanvullende mondelinge behandeling te gelasten, zoals door [gedaagde] verzocht. Wel zal de rechtbank aan de schending van de waarheidsplicht gevolgen verbinden voor de proceskostenveroordeling (zie 4.34 hierna).
4.18.
De slotsom van het voorgaande is dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling. [eiser] heeft onbestreden naar voren gebracht dat, indien [gedaagde] [eiser] op juiste wijze had geïnformeerd over het schadeverleden van de auto, [eiser] de koopovereenkomst niet had gesloten. Hierdoor is ook komen vast te staan dat de koopovereenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten. [eiser] heeft derhalve op goede gronden bij buitengerechtelijke verklaring van 22 juni 2022 op grond van artikel 3:49 BW de koopovereenkomst vernietigd vanwege dwaling. De rechtbank zal dus voor recht verklaren dat de koopovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd, zoals primair onder I. is gevorderd.
4.19.
Nu de primaire vordering wordt toegewezen, behoeven de subsidiaire (tot vernietiging van de koopovereenkomst op grond van dwaling dan wel bedrog) en de meer subsidiaire vorderingen (op grond van ontbinding) van [eiser] geen bespreking meer.
De gevolgen van de vernietiging
4.20.
Op grond van artikel 3:53 lid 1 in samenhang met artikel 6:203 BW heeft vernietiging van de koopovereenkomst terugwerkende kracht, zodat alles wat over en weer is gepresteerd, onverschuldigd is. Dat betekent in principe dat [gedaagde] de koopprijs van
€ 99.895,- moet terugbetalen en [eiser] de auto moet teruggeven.
4.21.
[gedaagde] heeft te dien aanzien aangevoerd dat de auto door toedoen van [eiser] minder waard is geworden en dat het daarom onredelijk zou zijn om [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de volledige koopsom. Deze waardevermindering is direct het gevolg van de aanrijding van [eiser] van 24 december 2021, de oxidatie op de remschijven die voorkomen had kunnen worden door de auto juist te bewaren evenals alle andere mankementen die een auto krijgt door jarenlang stil te blijven staan, aldus [gedaagde] .
4.22.
Voor zover [gedaagde] met diens stelling dat het onredelijk zou zijn om [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de volledige koopsom heeft gedoeld op zijn eigen verplichting tot teruggave van de koopsom, volgt de rechtbank [gedaagde] niet. Op grond van artikel 6:203 lid 2 BW heeft [gedaagde] immers de verplichting om een bedrag gelijk aan de volledige koopsom terug te geven.
4.23.
Voor zover [gedaagde] heeft gedoeld op de verplichting van [eiser] tot teruggave van de auto ex artikel 6:203 lid 1 BW, in de zin dat [eiser] deze verplichting niet volledig zal kunnen nakomen, oordeelt de rechtbank als volgt. Artikel 6:204 lid 1 BW bepaalt dat het een ontvanger van een goed niet wordt toegerekend indien hij niet als een zorgvuldig schuldenaar voor het goed heeft zorggedragen, in een periode waarin hij niet redelijkerwijze met een verplichting tot teruggave van het goed rekening behoefde te houden. Dit betekent dat enige onzorgvuldige omgang met de auto [eiser] (pas) kan worden toegerekend vanaf het moment dat hij er rekening mee moest houden dat hij de auto terug moest teruggeven. Dat moment is naar het oordeel van de rechtbank 22 juni 2022 – de datum van de buitengerechtelijke vernietiging. Vanaf dat moment kon [eiser] er immers rekening mee houden dat hij de auto terug moest geven. Dit betekent dat enige schade die daarvóór is veroorzaakt als gevolg van een onzorgvuldige omgang met de auto, waaronder de schade als gevolg van de aanrijding van 24 december 2021, [eiser] niet wordt toegerekend.
4.24.
Dit ligt anders voor schade die is ontstaan ná 22 juni 2022. De vraag of [eiser] jegens [gedaagde] aansprakelijk is voor dergelijke schade dient aan de hand van de regels over wanprestatie te worden beoordeeld. [gedaagde] heeft te dien aanzien weliswaar onbestreden naar voren gebracht dat het remsysteem door oxidatie is aangetast als gevolg van het langdurig buiten stilstaan van de auto, en dit is door de deskundige ook bevestigd (zie hiervoor onder 4.7), maar [gedaagde] heeft geen stellingen ingenomen waaruit de omvang van de schade die hierdoor is veroorzaakt kan worden afgeleid. Dit had wel op zijn weg gelegen. De rechtbank zal dan ook aan dit standpunt van [gedaagde] als onvoldoende onderbouwd voorbijgaan.
4.25.
Dit alles betekent dat [eiser] de auto zal moeten teruggeven en [gedaagde] de koopprijs van € 99.895,- zal moeten terugbetalen. In zoverre zal de vordering tot terugbetaling van de aankoopsom van € 99.895 worden toegewezen, zoals primair onder II. gevorderd.
De wettelijke (handels)rente
4.26.
[eiser] heeft betaling van de wettelijke (handels)rente ex artikel 6:119(a) BW over de koopprijs gevorderd. Over dit bedrag kan niet de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW worden toegewezen, nu het niet gaat om de voldoening van een geldsom uit hoofde van een handelsovereenkomst, maar om een onverschuldigde betaling. Wel kan de wettelijke rente over dit bedrag worden toegewezen. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment van opeisbaarheid en intreden van verzuim. De vordering tot terugbetaling van de koopprijs is opeisbaar geworden door de buitengerechtelijke vernietiging, te weten 22 juni 2022. In die buitengerechtelijke vernietiging is [gedaagde] verzocht om de koopsom vóór 11 juli 2022 terug te betalen. Vanaf 11 juli 2022 is [gedaagde] daarom in verzuim met het terugbetalen van de koopprijs. De wettelijke rente zal vanaf deze datum worden toegewezen tot het moment van voldoening.
De beoordeling van de overige vorderingen van [eiser]
De schadevordering
4.27.
[eiser] vordert schadevergoeding voor een totaalbedrag van € 15.168,69. Het grootste deel van deze schadevordering, namelijk € 10.593,89, is enkel ingesteld in het kader van de vordering op grond van ontbinding. Nu de rechtbank niet is toegekomen aan de ontbindingsvordering (zie 4.19 hiervoor), komt zij evenmin toe aan (een beoordeling van) dit deel van de schadevordering van [eiser] . Deze zal dan ook om die reden worden afgewezen.
4.28.
Met betrekking tot het overige deel van de schadevordering stelt de rechtbank het volgende voorop. In het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2013 is overwogen dat een geslaagd beroep op dwaling niet zonder meer meebrengt dat de wederpartij van de dwalende schadeplichtig is. [9] Wil bij een geslaagd beroep op dwaling aanspraak kunnen worden gemaakt op schadevergoeding dan dient daarvoor een specifieke rechtsgrond aanwezig te zijn. Dit houdt in dat de koper die naast vernietiging van de koopovereenkomst wegens dwaling tevens een beroep wil kunnen doen op schadevergoeding, zijn vordering tot vernietiging zal moeten combineren met bijvoorbeeld een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking.
4.29.
[eiser] stelt dat [gedaagde] , vanwege de onrechtmatige onjuiste mededeling van [gedaagde] , de kosten verbonden aan het voortijdig aflossen van de leasetermijnen (van
€ 1.771,88) dient te dragen. [10] De rechtbank begrijpt deze stelling van [eiser] zo dat hij een beroep doet op onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW. Hoewel hij ditzelfde niet (expliciet) heeft gesteld voor de (bij mondelinge behandeling van 20 april 2023) gevorderde kosten voor de verzekering van € 874,88 en wegenbelasting van € 1.928,04, begrijpt de rechtbank dat ook dit deel van de schadevordering is gebaseerd op die grondslag.
4.30.
De rechtbank oordeelt als volgt. [eiser] heeft niet gesteld waarom (het doen van) de onjuiste mededeling dat de Bentley geen schadeauto is kan worden aangemerkt als een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW, noch dat overigens voldaan is aan de vereisten van artikel 6:162 lid 1 BW. [eiser] heeft dan ook niet aan zijn stelplicht voldaan. De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding daarom af.
De zonnebril en de wandelstok
4.31.
[eiser] vordert teruggave van een zonnebril van het merk Dita en wandelstok. Deze spullen lagen volgens [eiser] in de auto op het moment dat hij deze voor herstelwerkzaamheden wegbracht aan [gedaagde] in januari 2022. Op het moment dat hij de auto weer terugkreeg van [gedaagde] , ruim drie maanden daarna, bleken deze verdwenen. [gedaagde] herkent zich niet in deze stelling van [eiser] . Hoewel hij erkent dat deze spullen erin hebben gelegen toen de auto bij [gedaagde] stond voor de herstelwerkzaamheden, zijn deze door de betreffende monteur terug in de auto gelegd en vervolgens tezamen met de auto weer in het bezit gesteld van [eiser] , aldus [gedaagde] .
4.32.
De rechtbank begrijpt deze vordering van [eiser] zo dat hij als eigenaar van de zonnebril en wandelstok revindicatie daarvan vordert op grond van artikel 5:2 BW. Diegene die een dergelijke vordering instelt, dient op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv, te stellen en (bij voldoende betwisting) te bewijzen dat (i) hij een eigendomsrecht heeft en (ii) dat de gedaagde de zaak onder zich heeft. [gedaagde] betwist niet dat [eiser] eigenaar is van de zonnebril en de wandelstok, maar wel dat hij deze spullen nu nog onder zich heeft, omdat [gedaagde] deze aan [eiser] heeft teruggegeven. Gezien deze gemotiveerde betwisting door [gedaagde] had het op de weg van [eiser] gelegen om nadere feiten en omstandigheden naar voren te brengen waaruit blijkt dat [gedaagde] de zonnebril en wandelstok (nu nog) onder zich heeft. Dit heeft hij nagelaten. De rechtbank wijst de vordering daarom als onvoldoende onderbouwd af.
Kosten van CED
4.33.
[eiser] vordert primair onder III een vergoeding van kosten van de door hem ingeschakelde deskundige CED. Ondanks een toezegging in de dagvaarding dat deze kosten op een nader moment in deze procedure nog zouden worden onderbouwd, is een onderbouwing uitgebleven. Deze vordering zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Daarbij komt dat tijdens de mondelinge behandeling van 20 april 2023 is gebleken dat [eiser] voor het inschakelen van CED zelf geen kosten heeft gemaakt; deze kosten zijn gemaakt door de verzekeraar. Aldus heeft [eiser] hierdoor zelf geen schade geleden en ligt deze vordering ook om die reden voor afwijzing gereed.
De proceskosten en de kosten van de deskundige
4.34.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [eiser] heeft voor de vergoeding van de door hem gemaakte advocaatkosten recht op 2,5 punten × het geldende liquidatietarief (tarief V; € 1.929,-). [11] Gezien de hiervoor vastgestelde schending van de waarheidsplicht (zie 4.17 hiervoor), zal de rechtbank hiervan 1 punt aftrekken, waardoor het totaal op 1,5 punt uitkomt.
4.35.
Als de in het ongelijk gestelde partij moet [gedaagde] eveneens de kosten van de (door de rechtbank benoemde) deskundige betalen. Deze kosten bedragen € 2.117,50 inclusief btw. Dit bedrag is gelijk aan het door [eiser] betaalde, en in depot gestorte, voorschot. De deskundige heeft dit bedrag van € 2.117,50 uit het depot ontvangen. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld om de kosten van de deskundige aan [eiser] te betalen.
4.36.
De proceskosten van [eiser] (inclusief de kosten van de deskundige) worden daarmee begroot op:
- kosten van de dagvaarding
108,41
- griffierecht
1.301,00
- kosten deskundige
2.117,50
- salaris advocaat
2.893,50
(1,5 punt × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.598,41
4.37.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst ter zake van de Bentley van 11 november 2021 rechtsgeldig is vernietigd;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot terugbetaling van de aankoopsom ad € 99.895,-, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 11 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 6.598,41, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten en nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.5.
verklaart de in 5.2 tot en met 5.4 gegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B.J. Hoefnagel en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.

Voetnoten

1.Burgerlijk Wetboek
2.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
3.Deskundigenbericht, hoofdstuk 7 (Administratief onderzoek).
4.Deskundigenbericht, hoofdstuk 7 (Administratief onderzoek), onder het kopje 'Schadeverleden'.
5.Deskundigenbericht, hoofdstuk 7 (Administratief onderzoek), onder het kopje 'Schadeverleden'.
6.Deskundigenbericht, hoofdstuk 8 (Conclusie/Resumé), antwoord op vraag 1.
7.Deskundigenbericht, hoofdstuk 8 (Conclusie/Resumé), antwoord op vraag 3.
8.Deskundigenbericht, hoofdstuk 8 (Conclusie/Resumé), antwoord op vraag 3.
10.Randnummer 7 van de akte uitlaten, tevens inhoudende akte eisvermeerdering van 6 november 2024.
11.1 punt voor de dagvaarding, 1 punt voor de mondelinge behandeling, 0,5 punt voor de conclusie na deskundigenbericht. De overige door [eiser] genomen aktes kwalificeren als een 'akte ter rolle zonder bijzondere inhoud'.