ECLI:NL:RBDHA:2025:6436

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
09/185374-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van collega politieambtenaar tijdens Interne Beroepsvaardigheidstraining met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge

Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van een collega politieambtenaar tijdens een Interne Beroepsvaardigheidstraining (IBT). De mishandeling vond plaats op 28 september 2021, waarbij de verdachte de arm van de aangeefster, [naam 1], vastpakte en deze op haar rug draaide, wat resulteerde in een scheur in de spierbuik van de supraspinatuspees. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de grenzen van de opdracht tijdens de oefening had overschreden en voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van letsel. De officier van justitie had een taakstraf van vijftig uren geëist, en de rechtbank volgde deze eis. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, [naam 1], voor immateriële schade, maar wees andere delen van de schadevergoeding af, waaronder materiële schade en affectieschade. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en legde een taakstraf op van vijftig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis als deze niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/185374-24
Datum uitspraak: 15 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 1 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kampen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.A. Versteegh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 september 2021 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland,
[naam 1] heeft mishandeld door de arm en/of hand van die [naam 1] vast te pakken en
vervolgens (op haar rug) te (ver)draaien,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een scheur in de spierbuik van de supraspinatuspees en/of beschadiging van spieren in de bovenarm/schouder ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Hiertoe heeft zij betoogd dat geen sprake is van mishandeling, omdat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van pijn en letsel bij aangeefster.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer IOZDH-235596, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 49).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 9 februari 2023, voor zover inhoudende (p. 6-7):
Ik wil aangifte van mishandeling doen. Ik heb daar zwaar lichamelijk letsel aan overgehouden. Overigens las ik dat er een verkeerde datum staat vermeld. Dit moet zijn 28 september 2021.
Van mijn rechterschouder is een pees gescheurd. De spieren zijn ook beschadigd. lk doe aangifte tegen [verdachte] , een collega die mij het letsel heeft toegebracht. Ik ben ernstig beperkt in het huishouden en mijn dagelijkse bezigheden.
Na het afleggen van mijn eerdere verklaring is mijn pijn toegenomen. Mijn medicatie is verder opgevoerd. Ik heb ook een cortizone prik gehad in mijn schouder. Uiteindelijk ben ik geopereerd.
[verdachte] heeft geweld gebruikt in een oefensituatie terwijl dat niet nodig was. Met zijn sportachtergrond had hij kunnen weten dat dit gevolgen voor mij zou kunnen hebben. [verdachte] had kunnen weten dat het verschil tussen zijn en mijn lichaamsbouw niet in verhouding stond tot het door hem op mij toegepaste geweld.
Nadat [verdachte] zich los had gerukt deed ik een stap terug. Vervolgens kwam hij op mij af. Hoe hij het gedaan heeft weet ik niet maar hij pakte mij bij mijn rechterarm en draaide mijn arm op mijn rug. Hij riep daarbij “Niet ik maar jij bent aangehouden.” Hij drukte mij naar beneden terwijl mijn arm op mijn rug was gedraaid.
2. Het geschrift, te weten het rapport hoorgesprek getuige tevens politieambtenaar [getuige 1] , opgemaakt op 7 juli 2022, voor zover inhoudende (p. 17-18):
V: Kun je vertellen hoe de toets AZ, duoprocedure, afgenomen op 28 september 2021 verlopen is?
A: Wij moesten een woning binnen gaan waar een verdachte zou zijn. Deze moesten wij aanhouden. Ik weet nog dat wij allebei aan een arm hingen, maar we kregen hem niet onder controle. Ik werd aan de kant geduwd. [naam 1] bleef wel aan zijn arm hangen. Ik zag dat hij met zijn vrije arm [naam 1] vastpakte. In mijn herinnering pakte hij haar arm om een controletechniek aan te brengen. Hij had [naam 1] zodanig vast dat zij geen kant meer op kon. Ik weet dat ik [naam 1] ineens hard hoorde schreeuwen. Toen [naam 1] hard begon te schreeuwen stopte het meteen.
3. Het geschrift, te weten het rapport hoorgesprek getuige tevens politieambtenaar [getuige 2] , opgemaakt op 8 juli 2022, voor zover inhoudende (p. 31-33):
V: Welke afspraken heb je bij de eerste casussen met [verdachte] gemaakt?
A: Standaard afspraak die ik met elke verdachte maak is wat hij moet doen en in welke volgorde. Ik heb deze afspraak ook met [verdachte] gemaakt. Ik zeg standaard dat hij mag bewegen totdat er een controletechniek is aangelegd of dat je gefixeerd bent. Als je een controletechniek voelt stop je met bewegen. Als ze merken dat de controle weg is mogen ze weer bewegen totdat er weer controle is. Ik bedoel dan bewegen, met je handen heen en weer of je trekt je handen in.
V: Kun je de casus omschrijven, wat ze zouden moeten gaan doen?
A: Er waren twee verdachten. Die zouden [naam 1] en [getuige 1] gaan belagen. Een van de verdachten vluchtte dan de woning in. Dit was [verdachte] . Daarna moesten ze de hem aanhouden.
V: Hoe is deze casus verlopen?
A: Als ik me goed herinner zat [verdachte] in een stoel. Ze hebben toen allebei een arm vastgepakt hem uit de stoel gehaald en tegen de muur aan gezet. Daarna ging het fout. Hij draaide zich om. Volgens mij waren [naam 1] en [getuige 1] aan weerzijden van [verdachte] . [verdachte] liep weg van de muur. [verdachte] riep toen iets. Ik weet niet meer wat. [verdachte] heeft toen [naam 1] in een soort schouderklem gehouden. Dit is wel gek voor een verdachte. Ik heb nog nooit gezien dat een verdachte de aanval overneemt. [verdachte] draaide de rollen om. Het paste hier niet. [verdachte] draaide haar arm op haar rug. [naam 1] draaide zich uit deze klem. Zij riep toen nog dat dit niet ging gebeuren.
Gelijk hierop hoorde ik [naam 1] schelden. Ik zag dat haar schouder lager hing dan de andere. Ik wist meteen dat dit niet goed was. Ik zag dat [naam 1] heel veel pijn had. Ik heb de meldkamer gebeld en een ambulance gevraagd.
V: Is jou op enig moment gebleken dat het uit de hand zou kunnen gaan lopen?
A: Toen ze van de muur afgingen. Achteraf denk ik dat ik eerder had moeten stoppen. Ik had nooit gedacht dat een verdachte een klem zou gaan aanleggen bij een collega die een toets aan het afnemen is.
4. Het geschrift, te weten de brief van P.E. Flikweert, orthopeed bij Reinier Haga Orthopedisch Centrum, opgemaakt op 24 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 8-9):
Ik heb mevrouw [naam 1] 05-10-2021 voor de eerste maal op onze polikliniek gezien in verband met pijn een week daarvoor opgelopen van de rechter dominante schouder. Uitwendig vallen een forse spierspanning van de schouderspieren en pijn bij bewegen op. Op een echo werd direct een partiële ruptuur gezien in de supraspinatuspees (een van de schouder pezen). Er is een heel intensief conservatief traject gestart met fysiotherapie bij verschillende schouder gespecialiseerde therapeuten. Ze heeft een echogeleide infiltratie in de bicepspees gehad.
Uiteindelijk is patiënte geopereerd d.d. 28-09-2022 waarbij een arthroscopie van de rechter schouder heeft plaatsgevonden en een bicepstenotomie is verricht. Er is een niet te repareren scheur in de spierbuik van de supraspinatuspees gevonden, welke derhalve niet verholpen kon worden. Patiënte heeft hier persisterende pijnklachten van, ook functioneel is de schouder beperkt. Ik heb haar vanwege de invaliderende pijn inmiddels ook verwezen naar de pijnpoli in het Haga ziekenhuis.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Inleiding
Op 28 september 2021 heeft een Interne Beroepsvaardigheidstraining (hierna: IBT-oefening) plaatsgevonden bij de politie in Den Haag. Bij één van de oefeningen speelde de verdachte de rol van aan te houden verdachte, en speelden aangeefster en haar collega [getuige 1] de met aanhouding belaste agenten. De verdachte heeft zich op enig moment uit de aanhoudingssituatie bewogen en de arm van aangeefster vastgegrepen en naar achteren gedraaid. Hierbij heeft de aangeefster letsel opgelopen.
3.4.2. (
Voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van letsel
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van pijn en letsel bij aangeefster. Hierbij heeft de verdediging opgemerkt dat het incident plaatsvond tijdens een werkoefening van de politie, wat een ruimer beoordelingskader rechtvaardigt dan het gebruikelijke kader bij mishandeling. Zo is voorafgaand aan de oefening afgesproken dat verdachte verzet mocht plegen. De verdachte heeft de arm van aangeefster naar achteren gedraaid in een niet-bewuste draai of ‘dans’ om zich los te maken uit de aanhouding. Vervolgens heeft aangeefster zich hieruit op zo’n ongelukkige manier losgetrokken dat zij letsel heeft opgelopen. De verdachte had niet kunnen voorzien dat zij zich op zo’n manier zou lostrekken, aldus de verdediging.
Beoordeling rechtbank
Bij de beoordeling of sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van letsel, neemt de rechtbank zowel het gebruikelijke kader waarin IBT-oefeningen plaatsvinden als de specifieke gedraging van de verdachte in aanmerking.
Uit het hoorgesprek met [getuige 2] , docent bij de IBT-oefening, concludeert de rechtbank dat voor IBT-oefeningen standaardafspraken over het handelen van de deelnemers worden gemaakt. Ook voorafgaand aan de oefening op 28 september 2021 heeft [getuige 2] met de verdachte afgesproken dat hij als ‘verdachte’ mag bewegen totdat een controletechniek is aangelegd, en dat als de controle weg is, hij weer mag bewegen. Dat bewegen bestaat uit het met de handen heen en weer bewegen of het intrekken van de handen.
Over onderhavige casus heeft [getuige 2] verklaard dat de verdachte zich uit de aanhouding bewoog, en vervolgens de arm van aangeefster greep om haar in een soort schouderklem te houden. [getuige 2] vond dit opvallend; hij had nog nooit gezien dat een ‘verdachte’ de aanval overneemt en een klem aanlegt bij een collega die een toets aan het afnemen is.
Op basis van de verklaringen van aangeefster, [getuige 2] en [getuige 1] stelt de rechtbank vast dat de verdachte de arm van aangeefster heeft vastgepakt en op haar rug heeft gedraaid om een controletechniek aan te brengen. Hierbij zei de verdachte iets als “Jij bent nu aangehouden”.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zodoende bij de IBT-oefening de grenzen van de opdracht ver heeft overschreden. Zo verzette hij zich niet alleen tegen de aanhouding, maar nam hij ook de aanval over, pakte hij de arm van aangeefster en draaide hij de arm van aangeefster bij wijze van controletechniek op haar rug. Dit handelen gaat verder dan het vooraf afgesproken heen en weer bewegen of terugtrekken van de handen. De kans dat dit handelen tot pijn of letsel leidt is, gelet op de aard ervan, aanmerkelijk.
Uit het letsel – een scheur van de schouderpees – dat aangeefster heeft opgelopen, leidt de rechtbank verder af dat de verdachte geen rekening heeft gehouden met de ongelijke fysieke verhoudingen tussen de verdachte en aangeefster, en grote kracht op de schouder van aangeefster heeft uitgeoefend. Uit het aanbrengen van de specifieke controletechniek en het uiten van de woorden “Jij bent nu aangehouden”, leidt de rechtbank af dat de verdachte zich bovendien in voldoende mate bewust was van zijn handelingen. Daarmee heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van pijn of letsel ook bewust aanvaard.
Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van pijn of letsel bij, en daarmee de mishandeling van aangeefster. Van een ‘dans’ of een ongelukkig verlopen lostrekken door aangeefster is dan ook geen sprake.
Dat de pijn en het letsel van aangeefster mogelijkerwijs is veroorzaakt door de reactie van aangeefster op het handelen van de verdachte, doet aan dit oordeel niet af. Aangeefster was immers in deze oefensituatie niet bedacht op dit handelen, en hoefde dat ook niet te zijn.
Aangeefster heeft als gevolg van de mishandeling door de verdachte een scheur in haar supraspinatuspees opgelopen, die tot een operatie heeft genoopt en tot permanente klachten en fysieke beperkingen heeft geleid. De rechtbank is van oordeel dat daarmee, gelet op de aard van het letsel, de noodzaak van operatief medisch ingrijpen en het uitblijven van volledig herstel, sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit dan ook bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 28 september 2021 te ’s-Gravenhage,
[naam 1] heeft mishandeld door de arm van die
[naam 1]vast te pakken en
vervolgens op haar rug te draaien,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een scheur in de spierbuik van de supraspinatuspees ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld een taakstraf van vijftig uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft aangeefster mishandeld tijdens een IBT-oefening. Deze mishandeling heeft zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster tot gevolg gehad, in de vorm van een scheur in haar supraspinatuspees. Aangeefster is hierdoor zeer beperkt in zowel haar functioneren bij de politie als haar dagelijkse bezigheden. Zij is geopereerd en intensief behandeld voor de scheur in haar pees, maar zal moeten leren leven met blijvende functionele beperkingen en pijnklachten. Daarnaast heeft aangeefster forse mentale klachten aan de mishandeling overgehouden.
De verdachte overschreed tijdens de IBT-oefening bewust de grenzen van de opdracht, door de rollen van ‘verdachte’ en ‘agent’ om te draaien en de aanval over te nemen door de arm van aangeefster op haar rug te draaien, en dit met kracht te doen. Daarmee heeft hij geen oog gehad voor de nadelige gevolgen die dit voor aangeefster – nota bene een collega van politie – kon hebben en ook heeft gehad De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten. Aan het strafblad van de verdachte komt daarmee geen betekenis toe bij de bepaling van de straf die de rechtbank de verdachte zal opleggen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank concludeert uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat de verdachte gebukt gaat onder onderhavig incident, dat ondertussen al ruim drie en een half jaar speelt. Naast de strafzaak is er ook een interne, disciplinaire procedure gaande. De verdachte heeft (mede) als gevolg hiervan last van spanningen en slaapproblemen, en is niet in staat om te werken.
De verdachte heeft er blijk van gegeven met aangeefster te doen te hebben en heeft verklaard dat haar leed hem aangrijpt. Tegelijkertijd bagatelliseert de verdachte zijn eigen rol en aandeel in het veroorzaken van het letsel van aangeefster door te spreken van ‘een dans’ en te zeggen dat het letsel is ontstaan door toedoen van aangeefster zelf. Dat getuigt van weinig inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen en is een strafverhogende omstandigheid.
De rechtbank acht strafverlagend dat de disciplinaire en strafrechtelijke procedure nu bij elkaar al enkele jaren duren. Daarnaast acht de rechtbank strafverlagend dat het onderhavige conflict een significante impact heeft op zowel het werkende leven als het privéleven van de verdachte.
De straf
Bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat geven de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting slechts beperkte houvast, gelet op het uitzonderlijke karakter van het feitencomplex in deze zaak. De rechtbank acht een schuldigverklaring zonder straf of het opleggen van een geldboete geen strafmodaliteit die recht doet aan de ernst van de feiten en het zwaar lichamelijk letsel dat daarvan het gevolg is.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van vijftig uur passend en geboden, in lijn met de door de officier van justitie gevorderde straf. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

Aangeefster [naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van in totaal € 47.772,40, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 31.000 aan immateriële schade, € 1.772,40 euro aan materiële schade en – namens haar partner – € 15.000 aan affectieschade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 15.000 aan immateriële schade, en tot niet-ontvankelijkverklaring voor het overige deel van de vordering.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade dient te worden gematigd vanwege het ontbreken van medische stukken.
De vordering ten aanzien van de materiële schade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze onvoldoende is onderbouwd en het causale verband tussen het onderhavige feit en de schadeposten ontbreekt. Ten slotte dient de vordering ten aanzien van de affectieschade te worden afgewezen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde. Zij heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen, en daaraan blijvende functionele beperkingen en pijnklachten overgehouden. Zij is geopereerd, en heeft fysiotherapie en traumabehandeling ondergaan.
Gelet op de hoogte van de immateriële schadevergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 12.000. De benadeelde partij zal voor het overige deel van de vordering voor immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiële schade
Bij de vordering van het bedrag van € 1.772,40 euro aan materiële schade heeft de benadeelde partij een letselschadestaat gevoegd, met daarop een groot aantal posten. Bij enkele posten is een bedrag genoemd, achter de meeste posten staat ‘P.M.’ vermeld. Ter onderbouwing zijn twee facturen en een bankafschrift bijgevoegd. Aan enkele bedragen zou een berekening ten grondslag moeten liggen, maar deze berekeningen zijn niet bijgevoegd.
De rechtbank is dan ook van oordeel, mede gelet op het gevoerde verweer, dat de gevorderde materiële schade – voor zover het al schade betreft die in voldoende causaal verband tot het bewezenverklaarde staat – onvoldoende (met stukken) is onderbouwd.
Het bieden van de gelegenheid om een nadere onderbouwing te geven zou een onevenredige belasting van het strafgeding betekenen. De benadeelde partij dient dan ook, voor zover de vordering ziet op vergoeding van materiële schade, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Affectieschade
Affectieschade is schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste. Voor specifieke, bij wet genoemde, naasten van slachtoffers is het mogelijk om in zo’n geval een vergoeding van affectieschade te vorderen.
Uit de Memorie van Toelichting [1] bij de wet- en regelgeving omtrent affectieschade en jurisprudentie van de Hoge Raad [2] blijkt dat schadevergoeding aan een naaste alleen gerechtvaardigd is bij uitzonderlijk letsel. Het moet gaan om gevallen waarin het letsel niet alleen een ommezwaai in het leven van het slachtoffer betekent, maar ook in dat van zijn of haar naasten. Als richtsnoer wordt hierbij een blijvende functiestoornis van 70 procent genoemd. Ook kan worden gedacht aan ernstige karakter- en gedragsveranderingen, het algeheel verlies van het vermogen tot spreken, ernstige afasie, ernstige aantastingen van de geheugenfunctie en ernstig of algeheel functieverlies van zintuigen.
Uit het letsel van de benadeelde partij blijkt niet een vergelijkbare ernst als de hiervoor genoemde gevallen. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij weliswaar verklaard dat zij tussen de 80% en 100% is afgekeurd voor werkzaamheden die bij haar functie als politieambtenaar horen, maar deze percentages zien op een ander kader dan dat van de in de parlementaire geschiedenis genoemde functiestoornis.
In het licht van voornoemde maatstaf, heeft de benadeelde partij dan ook onvoldoende onderbouwd dat sprake is van zodanig ernstig letsel, dat haar partner recht heeft op vergoeding van affectieschade. De rechtbank zal de vordering voor vergoeding van affectieschade dan ook afwijzen.
Wettelijke rente en kosten in verband met de vordering
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij toewijzen met ingang van 28 september 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 12.000 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 september 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
50 (VIJFTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
25 (VIJFENTWINTIG) DAGEN;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 12.000, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 september 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk (met uitzondering van de gevorderde affectieschade) en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
wijst af de vordering van de benadeelde partij voor zover deze ziet op vergoeding van affectieschade;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.000, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 september 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 95 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van Welie, voorzitter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
mr. K.O. Hamelink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Straaten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 april 2025.

Voetnoten

2.HR 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1750