ECLI:NL:RBDHA:2025:6411

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
NL24.17182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM met betrekking tot gezinsleven en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM, gericht op het behoud van gezinsleven. De eiser, die sinds 2010 in Nederland verblijft, heeft zijn aanvraag ingediend met als doel om bij zijn partner en kinderen te kunnen blijven wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoet aan de vereisten voor een verblijfsvergunning, waaronder het ontbreken van een geldig paspoort en een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank heeft de belangenafweging tussen de belangen van de eiser en de Nederlandse staat uitvoerig behandeld. De rechtbank concludeert dat de belangen van de staat, waaronder de bescherming van de openbare orde en het economische belang, zwaarder wegen dan de belangen van de eiser om zijn gezinsleven in Nederland voort te zetten. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de partner van de eiser inmiddels een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft verkregen, maar dat dit niet leidt tot een andere uitkomst in de zaak van de eiser. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij ook is gewezen op de mogelijkheid van een toekomstige aanvraag op basis van het Chavez-Vilchez-arrest.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17182

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Met het besluit van 5 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM afgewezen.
Met het besluit van 18 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J. Singh als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1993. Hij stelt zelf dat hij afkomstig is uit Myanmar, maar volgens een taalanalyse die verweerder heeft laten verrichten is eiser eenduidig te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Bangladesh. In rechte is komen vast te staan dat eiser zijn gestelde identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser verblijft sinds 2010 in Nederland en heeft sindsdien verschillende verblijfsrechtelijke procedures doorlopen. Geen van die procedures heeft tot een verblijfsvergunning geleid. Oud-burgemeester Aboutaleb van Rotterdam heeft in 2016 en in 2018 aan de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verzocht om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid om vanwege de schrijnende situatie van eiser alsnog een verblijfsvergunning te verlenen, maar beide verzoeken zijn afgewezen. In 2019 is eiser in Nederland in een religieus huwelijk getreden met [partner] (hierna: partner). Zij heeft de Afghaanse nationaliteit en heeft rechtmatig verblijf in Nederland op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser en zijn partner hebben op [geboortedatum 2] 2020 hun eerste kind, [zoon] (hierna: zoon), gekregen. De zoon heeft de Afghaanse nationaliteit.
1.2.
Eiser heeft op 21 juni 2022 de onderhavige aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM.
1.3.
Eiser en zijn vrouw hebben op [geboortedatum 3] 2023 hun tweede kind, [dochter] (hierna: dochter), gekregen. De dochter heeft de Afghaanse nationaliteit.
Besluitvorming
2.1.
Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan het vereiste om over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te beschikken, en niet voldoet aan het paspoortvereiste (artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)) en eiser ook niet van deze vereisten wordt vrijgesteld.
Eiser wordt niet van het mvv-vereiste vrijgesteld op grond van artikel 8 van het EVRM (artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)). Eiser heeft wel beschermenswaardig familieleven met zijn partner en zoon, maar verweerder weegt het belang van de staat bij weigering van een verblijfsvergunning zwaarder dan het belang van eiser om zijn familieleven in Nederland uit te oefenen. De belangenafweging tussen het belang van de staat bij vertrek van eiser uit Nederland en het belang van eiser om zijn privéleven in de zin van artikel 8 EVRM in Nederland te kunnen voortzetten, valt ook in het nadeel van eiser uit, aldus verweerder.
Eiser wordt ook niet vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule (artikel 3.71, derde lid, van het Vb).
Eiser wordt niet van het paspoortvereiste vrijgesteld, omdat niet is gebleken dat eiser door de autoriteiten van zijn land van herkomst niet in bezit kan worden gesteld van een paspoort of een vervangend document voor grensoverschrijding (artikel 3.72 van het Vb).
2.2.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Anders dan in het primaire besluit, heeft verweerder het mvv-vereiste vanwege de medische situatie van eiser niet langer aan hem tegengeworpen (artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw).
Verweerder blijft echter bij zijn standpunt over artikel 8 van het EVRM, zodat eiser niet aan de voorwaarden van het verblijfsdoel van de door hem aangevraagde vergunning voldoet.
Verweerder blijft ook bij zijn standpunt over het paspoortvereiste.
Eiser krijgt geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw, omdat uit een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) is gebleken dat eiser kan reizen zonder dat enige medische voorziening noodzakelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Opmerkingen vooraf
3.1.
Na het bestreden besluit, met ingang van 30 oktober 2024, heeft de partner van eiser een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in Nederland verkregen. De zoon en dochter hebben gelijktijdig een nieuwe verblijfstitel gekregen voor verblijf bij hun moeder. Met de brief van 3 maart 2025 heeft verweerder aan de partner en de zoon en dochter laten weten dat zij voldoen aan de voorwaarden voor naturalisatie en dat hij hen daarom voordraagt voor verlening van het Nederlanderschap. De rechtbank heeft met de brief van 13 maart 2025 aan verweerder gevraagd of dit betekenis heeft voor het bestreden besluit, maar daar heeft verweerder niet op gereageerd.
3.2.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij nog geen aanvraag heeft ingediend voor toetsing aan artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez van 10 mei 2017 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof), ECLI:EU:C:2017:354, omdat de naturalisatieceremonie nog niet heeft plaatsgevonden en de zoon en dochter daarom officieel nog niet de Nederlandse nationaliteit hebben. Eiser heeft er vervolgens op gewezen dat hij hoe dan ook belang heeft bij een vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, omdat de ingangsdatum van een dergelijke vergunning veel eerder ligt dan bij een eventuele Chavez-Vilchez-vergunning. De rechtbank volgt eiser in die stelling en zal de zaak dan ook inhoudelijk behandelen.
Artikel 8 van het EVRM
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder de belangenafweging in het kader van het familieleven en het privéleven ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
Juridisch kader en uitgangspunten
4.1.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser in Nederland nooit een verblijfsvergunning heeft gehad, dat het hier dus gaat om eerste toelating, en dat eiser in Nederland gezinsleven is gaan uitoefenen terwijl hij geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Dat eiser wel procedureel rechtmatig verblijf heeft gehad tijdens verschillende verblijfsrechtelijke procedures, maakt dit niet anders. Ook tijdens deze procedures bleef immers onzeker of het gezinsleven in Nederland kon worden uitgeoefend. Uit vaste rechtspraak van het EHRM, bijvoorbeeld het arrest van het EHRM van 3 oktober 2014, Jeunesse tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810, paragrafen 108 en 114, volgt dat het niet toestaan van verblijf in een dergelijk geval slechts in uitzonderlijke omstandigheden (‘exceptional circumstances’) in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Bij de beoordeling of er zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen dient verweerder alle relevante omstandigheden te betrekken ter bepaling van het gewicht dat toekomt aan enerzijds het belang van de vreemdeling en diens gezin en anderzijds het belang van de Nederlandse staat, en vervolgens die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij moet het belang en welzijn van de kinderen van de vreemdeling worden betrokken, in het bijzonder de ernst van de problemen die de kinderen waarschijnlijk zouden ondervinden in het land waarnaar de vreemdeling mogelijk uitgezet zal worden. Aan de belangen van het kind dient een aanzienlijk gewicht toe te komen. Bij de belangenafweging moet verweerder verder betrekken of zich een objectieve of subjectieve belemmering voordoet om het familie- en gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen.
Belangen van de Nederlandse staat
4.2.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat het Nederlands algemeen belang bij het niet toestaan van verblijf aan eiser is gelegen in de bescherming van de openbare orde en de sociale voorzieningen, en meer specifiek het economisch belang.
4.2.2.
Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat de partner weliswaar inkomen heeft, maar dat niet is gebleken dat is voldaan aan het middelenvereiste. Verweerder heeft zich terecht op dit standpunt gesteld, omdat met de overgelegde stukken niet aannemelijk is gemaakt dat de partner van eiser duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Zij voldoet namelijk niet aan artikel 3.75 van het Vb, alleen al omdat zij ten tijde van het bestreden besluit een contract had voor zes maanden en verlenging van dat contract een toekomstige onzekere gebeurtenis was.
4.2.3.
Hoewel de partner van eiser slechts incidenteel een beroep op een uitkering heeft gedaan, zij het gezin onderhoudt en uit de stukken blijkt dat zij ook in de toekomst zicht heeft op werk, kan eiser gelet op zijn medische situatie mogelijk in de toekomst niet werken en zou hij in dat geval dus afhankelijk blijven van zijn partner. Ook als de partner in het levensonderhoud van eiser en de kinderen kan blijven voorzien, geldt dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat het economisch belang ook gaat over de bescherming van door de overheid betaalde voorzieningen, zoals onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur. Geenszins valt uit te sluiten dat eiser een (groter) beroep zal moeten doen op de gezondheidszorg, nu hij kampt met diverse medische klachten zoals chronische hepatitis B, astma, een hartritmestoornis, psychische klachten, en hypercholesterolemie. Weliswaar heeft eiser voor (de meeste van) deze klachten nu geen medische zorg nodig, maar dat kan in de toekomst anders zijn. De kosten van die medische zorg kunnen zodanig hoog worden dat de partner van eiser niet meer in die kosten kan voorzien. Bovendien zou eiser bij het verkrijgen van de door hem gewenste verblijfsvergunning ook een zorgverzekering moeten afsluiten, waardoor eenieder zou meebetalen aan de medische zorg die eiser in de toekomst waarschijnlijk nodig heeft.
4.2.3.
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, stelt verweerder niet ten onrechte dat er een zwaarwegend economisch belang bestaat om eiser geen verblijf in Nederland toe te staan.
Belangen van eiser
4.3.
Tegenover dit zwaarwegende economisch belang van de Nederlandse staat, staan de belangen van eiser om zijn gezinsleven en privéleven in Nederland te kunnen blijven uitoefenen.
Banden met Nederland
4.4.
Verweerder erkent dat eiser gezien zijn lange verblijf van ruim 13 jaar banden met Nederland heeft. Uit de stukken in voorgaande procedures blijkt ook dat eiser een positieve bijdrage aan Nederland heeft geleverd. Dit blijkt onder meer uit de vele steunbetuigingen die zijn bijgevoegd bij het verzoek van 24 mei 2018 van oud-burgemeester Aboutaleb aan de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Eiser heeft onder meer gastcolleges gegevens aan de Erasmus School of Law en heeft ook ander vrijwilligerswerk verricht. Uit voornoemde steunbetuigingen blijkt ook dat eiser sociale contacten in Nederland heeft opgebouwd. Op dit moment heeft eiser echter geen werk en/of opleiding in Nederland. Dit heeft verweerder in eisers nadeel kunnen wegen. Dat eisers partner en kinderen in Nederland wonen en dat hij een sterke band met hen heeft, maakt volgens verweerder niet dat eiser aan Nederland is gebonden. Dit gezinsleven hoeft immers niet noodzakelijkerwijs in Nederland te worden uitgeoefend. Verweerder heeft er bovendien op kunnen wijzen dat de banden van eiser met Nederland zijn opgebouwd tijdens illegaal verblijf, en dat deze banden deels inherent zijn aan langdurig verblijf in Nederland. Dat die banden inherent zijn aan langdurig verblijf, maakt dus ook dat hiermee geen sprake is van ‘uitzonderlijke omstandigheden’ als bedoeld in de jurisprudentie van het EHRM.
Banden met Bangladesh
4.5.
Eiser heeft een groot deel van zijn leven, waaronder in zijn vormende jaren, buiten Nederland gewoond. Eiser heeft in ieder geval een deel daarvan in Bangladesh gewoond. Niet is gebleken dat eiser daar zijn leven niet zou kunnen oppakken. Hij kan het contact met zijn Nederlandse vrienden en kennissen onderhouden via moderne communicatiemiddelen.
Objectieve belemmeringen
4.6.
Niet is gebleken dat er objectieve belemmeringen zijn om terug te keren naar Bangladesh. Eiser stelt dat hij niet kan terugkeren naar Bangladesh, omdat hij geen paspoort heeft, staatloos is, en een Myanmarese moslim is. Verweerder heeft er echter terecht op gewezen dat in rechte vaststaat dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook nu heeft eiser geen contra-expertise overgelegd om de taalanalyse van 28 juli 2010, waaruit volgt dat eiser eenduidig is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Bangladesh, te weerleggen. Eiser heeft zijn afkomst ook niet op andere wijze aannemelijk gemaakt. Niet is gebleken dat het onmogelijk is om naar Bangladesh te vertrekken. Eiser heeft wel meermaals tevergeefs geprobeerd om bij de Myanmarese en Bengaalse ambassade/consulaat aan documenten te komen en hij stelt dat hij dit ook met hulp van de DT&V heeft geprobeerd, maar hij heeft hier weinig stukken van overgelegd. Zo heeft eiser geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij om hulp/bemiddeling van de DT&V heeft verzocht en dat ook inspanningen om met hulp van DT&V te vertrekken geen resultaat hebben gehad. Daarom is niet gebleken dat eiser in bewijsnood is. De rechtbank wijst daarbij ook op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 28 april 2022 (NL22.1992), onder 9.1 en verder. Verweerder heeft er daarnaast terecht op gewezen dat er ook anderszins niet is gebleken van een objectieve belemmering om (met het gehele gezin) in Bangladesh te gaan wonen.
Subjectieve belemmeringen
4.7.
Voor de vraag of er sprake is van subjectieve belemmeringen, is van belang of er omstandigheden zijn die het opbouwen van een nieuw bestaan en het aanpassen aan een nieuwe situatie in Bangladesh bemoeilijken.
4.7.1.
Verweerder wijst er ten aanzien van eiser zelf terecht op dat hij het grootste deel van zijn leven buiten Nederland heeft gewoond en dat het redelijk is om te veronderstellen dat eiser zich weer in Bangladesh kan vestigen. Hoewel eiser medische problemen heeft en daarvoor in Nederland ook een beroep kan doen op medische zorg, geldt hetzelfde voor Bangladesh. Uit het aanvullende BMA-advies van 20 maart 2024 blijkt dat medische zorg voor eiser in Bangladesh beschikbaar is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze medische zorg voor hem niet toegankelijk is. Die medische zorg is mogelijk niet van vergelijkbare kwaliteit, maar niet is gebleken dat de zorg zodanig is dat dit het bestaan van eiser in Bangladesh ernstig zou bemoeilijken. Ook als eiser aldaar niet zou kunnen werken, kan hij voor de kosten van zijn medische zorg mogelijk een beroep doen op zijn partner, zijn (alhier opgebouwde) netwerk, of charitatieve instellingen in Bangladesh.
4.7.2.
Ten aanzien van de kinderen heeft verweerder, overeenkomstig het EHRM-arrest Jeunesse, hun belang en welzijn betrokken, in het bijzonder de ernst van de problemen die de kinderen waarschijnlijk zouden ondervinden indien zij met eiser naar Bangladesh zouden gaan. Verweerder heeft in het voordeel van eiser betrokken dat de kinderen in Nederland geboren zijn en dat de oudste schoolgaand is. Verweerder heeft echter ook kunnen betrekken dat hij de kinderen niet uitzet naar Bangladesh, omdat zij in Nederland mogen verblijven. Verweerder erkent daarbij dat de gezinsband tussen eiser en zijn kinderen zodanig is, dat het gezinsleven alleen op vergelijkbare wijze kan worden voortgezet als de kinderen meereizen naar Bangladesh. Ten aanzien van die situatie heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de kinderen nog jong zijn en dus nog niet veel banden hebben met Nederland. Jonge kinderen passen zich over het algemeen makkelijk aan in een nieuwe situatie. De kinderen kunnen in Bangladesh naar school en vrienden krijgen. Verweerder wijst er niet ten onrechte op dat eiser en zijn partner een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om de kinderen de aandacht, steun en verzorging te geven die zij nodig hebben. De zoon heeft weliswaar taalproblemen en krijgt daarvoor ook logopedie, maar niet is gebleken dat dit maakt dat de zoon zijn leven niet zou kunnen opbouwen in Bangladesh, zeker met hulp van zijn ouders. Uit de door eiser overgelegde informatie van Unicef blijkt dat veel kinderen in Bangladesh kinderarbeid moeten verrichten, maar hiervoor geldt ook dat dit in het geval van de zoon en dochter van eiser met hulp en steun van de ouders kan worden voorkomen. Eiser heeft geen stukken of rapporten overgelegd waaruit blijkt dat de kinderen van eisers bij vertrek naar Bangladesh ernstig in hun ontwikkeling worden geschaad.
4.7.3.
Ten aanzien van de partner heeft eiser er in beroep op gewezen dat niet kenbaar rekening is gehouden met haar Afghaanse nationaliteit en dat zij door haar asielstatus een sterke band heeft met Nederland. Hoewel niet in geschil is dat de partner een sterke band met Nederland heeft, heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de partner zich niet in Bangladesh zou kunnen redden. Hij heeft bijvoorbeeld geen stukken overgelegd waaruit volgt dat mensen met een Afghaanse afkomst moeilijkheden kunnen ondervinden in Bangladesh.
Tussenconclusie
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen ‘uitzonderlijke omstandigheden’ zijn als bedoeld in de jurisprudentie van het EHRM. Dit betekent ook dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat de belangenafweging tussen het belang van eiser bij de uitoefening van zijn familie- en privéleven in Nederland en het belang van de Nederlandse staat bij het niet toestaan aan verblijf aan eiser, in het nadeel van eiser en zijn gezin uitvalt.
4.9.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het voorgaande betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aan de voorwaarden van het verblijfsdoel van de door hem aangevraagde vergunning voldoet. Al daarom kon verweerder de aanvraag afwijzen. Ten overvloede gaat de rechtbank nog in op de andere door verweerder tegengeworpen afwijzingsgrond.
Paspoortvereiste
6. Eiser betoogt dat zijn identiteit en nationaliteit wat hem betreft niet in geschil zijn. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij het niet redelijk vindt om aan het paspoortvereiste vast te houden, omdat vaststaat wie eiser is.
6.1.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Op grond van artikel 3.72 van het Vb wordt de aanvraag niet op die grond afgewezen indien de vreemdeling naar het oordeel van verweerder heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.
6.2.
Niet in geschil is dat eiser geen geldig document voor grensoverschrijding heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. Daartoe wijst de rechtbank op wat hiervoor onder 4.6 is overwogen. Daaruit blijkt ook dat voor verweerder juist niet vaststaat wie eiser is. Verweerder kon het paspoortvereiste dan ook aan eiser tegenwerpen.
6.3.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Uit het voorgaande volgt dat eiser geen gelijk krijgt. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Geheel ten overvloede en ter voorlichting aan partijen merkt de rechtbank nog op dat in het kader van een mogelijke Chavez-Vilchez-aanvraag de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet hoeft aan te tonen, maar (bijvoorbeeld met verklaringen) aannemelijk moet maken. Bovendien is het niet voldoen aan dat vereiste niet doorslaggevend als wel aan de andere voorwaarden van een Chavez-Vilchez-vergunning is voldaan. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling van 10 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:433, en van 30 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2265.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzitter, en mr. A.M.J. Adriaansen en mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.