ECLI:NL:RBDHA:2025:6411
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM met betrekking tot gezinsleven en procesbelang
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM, gericht op het behoud van gezinsleven. De eiser, die sinds 2010 in Nederland verblijft, heeft zijn aanvraag ingediend met als doel om bij zijn partner en kinderen te kunnen blijven wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoet aan de vereisten voor een verblijfsvergunning, waaronder het ontbreken van een geldig paspoort en een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank heeft de belangenafweging tussen de belangen van de eiser en de Nederlandse staat uitvoerig behandeld. De rechtbank concludeert dat de belangen van de staat, waaronder de bescherming van de openbare orde en het economische belang, zwaarder wegen dan de belangen van de eiser om zijn gezinsleven in Nederland voort te zetten. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de partner van de eiser inmiddels een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft verkregen, maar dat dit niet leidt tot een andere uitkomst in de zaak van de eiser. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij ook is gewezen op de mogelijkheid van een toekomstige aanvraag op basis van het Chavez-Vilchez-arrest.