ECLI:NL:RBDHA:2025:6372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
NL24.35087
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf van een Syrische eiser op basis van jongvolwassenenbeleid en afhankelijkheidsrelatie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Syrische eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat er volgens de minister geen sprake was van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De eiser, geboren in 1999, had eerder zelfstandig gewoond in Cyprus en Turkije en werd niet langer als onderdeel van het gezin van zijn moeder beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid valt, omdat hij stappen naar zelfstandigheid heeft gezet en niet meer in gezinsverband met zijn ouders leeft. De rechtbank concludeert dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn tussen de eiser en zijn moeder, en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag op goede gronden is gedaan. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen vergoeding van proceskosten of griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35087

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Cetinkaya-Ahmad),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van eiser.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 29 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd om het beroep op zitting te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat zij niet ter zitting zullen verschijnen en de rechtbank verzocht om de zaak op de stukken af te doen. Verweerder heeft aangegeven ook akkoord te zijn met een uitspraak buiten zitting. De rechtbank doet daarom uitspraak buiten zitting met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1999 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser heeft op 8 april 2022 een aanvraag ingediend voor een mvv met als verblijfsdoel ‘verblijf bij familie en gezin’ bij zijn moeder, [referente] (referente). Referente verblijft in Nederland met een asielvergunning.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat tussen eiser en referente geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] . Eiser valt niet onder het jongvolwassenenbeleid, omdat hij niet meer behoort tot het gezin van zijn moeder. Eiser heeft niet altijd in gezinsband samengeleefd met zijn moeder. Zo heeft eiser voor zijn vertrek uit Syrië al een jaar zelfstandig op Cyprus voor zijn studie gewoond en na zijn vertrek uit Syrië ruim anderhalf jaar in Turkije gewoond. Verder is niet gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Ten aanzien van het jongvolwassenenbeleid heeft verweerder miskend dat de procedure inmiddels meer dan 2,5 jaar duurt en eiser – tot het moment van inreis van zijn overige gezinsleden – altijd onderdeel van het gezin is geweest. Daarbij wordt eisers studentenperiode en de periode dat hij zelfstandig in Turkije heeft gewoond ten onrechte aangemerkt als zelfstandig functioneren. Verweerder heeft in zijn beoordeling onvoldoende rekening gehouden met de culturele achtergrond van eiser, nu hij als ongehuwde man feitelijk tot het gezin van zijn ouders behoort. Daarnaast verblijft eiser momenteel bij zijn oma in Dubai, maar hij kan zich zonder steun van zijn gezin daar niet staande houden. Bovendien is het voor eiser onmogelijk om werk te vinden in Dubai, nu hij daar geen rechtmatig verblijf heeft. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden waaronder eiser moet leven in Dubai. Het besluit is in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel genomen, omdat verweerder de individuele omstandigheden van eiser onvoldoende heeft betrokken. Ten slotte is er sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid omdat eiser, sinds de scheiding van zijn gezinsleden, kampt met stress en psychische klachten. Eiser heeft een sterke emotionele band met zijn ouders en is voor alle hulp en beslissingen afhankelijk van zijn ouders.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Jongvolwassenenbeleid
6. Volgens het jongvolwassenenbeleid [3] neemt verweerder familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouder(s) en het meerderjarig kind aan als het meerderjarig kind jongvolwassen is, met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie. Er hoeft dan geen sprake te zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid. [4] Uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 29 mei 2024 [5] volgt verder dat als het meerderjarig kind noodgedwongen zelfstandig is geworden, verweerder dit niet zomaar mag tegenwerpen bij de beoordeling of het meerderjarig kind feitelijk tot het gezin is blijven behoren. Verweerder mag dit enkel tegenwerpen als dat kind zich zelfstandig en moeiteloos handhaaft. Hieraan is voldaan wanneer het meerderjarig kind zelfstandig is gaan wonen en er ten tijde van de mvv-aanvraag in is geslaagd zijn leven zelfstandig vorm te geven. Hieraan is niet voldaan als een meerderjarig kind slechts noodgedwongen de noodzakelijke stappen heeft ondernomen om zichzelf staande te kunnen houden.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Verweerder heeft mogen aannemen dat eiser niet langer feitelijk tot het gezin van zijn ouders behoort, omdat hij stappen naar zelfstandigheid heeft gezet. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser ten tijde van de inreis van referent 22 jaar oud was en in staat was om zelfstandig te functioneren. Verweerder heeft er in dit kader op kunnen wijzen dat eiser al een jaar voor zijn vertrek uit Syrië niet meer in gezinsverband heeft geleefd met zijn ouders. Eiser heeft in die periode zelfstandig gewoond, gestudeerd en voor zichzelf gezorgd. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser de vrijwillige keuze heeft gemaakt om te verhuizen naar Cyprus vanwege zijn studie. Bovendien heeft eiser verklaard – na Syrië te hebben verlaten – ongeveer anderhalf jaar zonder zijn gezinsleden in Turkije te hebben gewoond, terwijl zijn vader en broer op dat moment ook in Turkije woonden. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers stappen naar zelfstandigheid ook blijken uit het feit dat hij in Turkije een digitale stage heeft gelopen en een online consultatiepraktijk heeft opgezet. Ten aanzien van eisers stelling dat hij geen werk kon vinden en hij onder slechte omstandigheden in Turkije moest verblijven, heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat eiser deze stelling niet met documenten heeft onderbouwd. Dat referente eiser in de toekomst financieel wil ondersteunen, laat onverlet dat eiser voor het vertrek van referente zelfstandig is gaan wonen, stage heeft gelopen en voor zichzelf heeft gezorgd, zodat aangenomen mocht worden dat de gezinsband tussen eiser en referente is verbroken.
6.2.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder alle feiten en omstandigheden in zijn beoordeling betrokken en voldoende gemotiveerd dat eiser niet voldoet aan het jongvolwassenenbeleid. Eisers beroepsgrond, dat verweerder het besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel heeft genomen, slaagt daarom niet.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheid
7. Nu eiser niet aan het jongvolwassenenbeleid voldoet, kan alleen familie- of gezinsleven worden aangenomen tussen eiser en referent indien sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
7.1.
Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt dat de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van de vraag of er sprake is van een afhankelijkheid tussen volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. [6] Bij de beoordeling van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, dient verweerder alle individuele omstandigheden van het geval te betrekken. Zo kan van belang zijn de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin en hebben samengewoond. Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan verweerder om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De bestuursrechter moet het onderzoek van verweerder naar de relevante feiten en omstandigheden en de door verweerder gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen. Bij de weging van de elementen heeft verweerder beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend. [7]
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat tussen eiser en referente geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Verweerder heeft in zijn belangenafweging terecht betrokken dat de samenleving is verbroken door eisers vrijwillige vertrek naar Cyprus en dat eiser heeft verklaard dat hij voor zichzelf kan zorgen. Ten aanzien van de financiële afhankelijkheid heeft verweerder erop kunnen wijzen dat is gebleken is dat eiser zich zonder (financiële) hulp van referente in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en daarnaast heeft eiser de gestelde financiële ondersteuning door zijn oma, bij wie hij verblijft in Dubai, niet onderbouwd met documenten. Verder heeft verweerder in de emotionele ondersteuning van referente aan eiser onvoldoende reden gezien om op basis daarvan te concluderen dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Zo kan eiser van zijn oma emotionele ondersteuning ontvangen en heeft verweerder hierbij mogen betrekken dat emotionele steun door referente ook op afstand kan plaatsvinden. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser zwaar is om referente niet bij hem in de buurt te hebben, maar dat maakt niet dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Verder heeft verweerder niet ten onrechte van belang geacht dat niet is gebleken dat eiser medische problemen heeft en bovendien heeft hij in zijn interview verklaard dat zijn gezondheid goed is. Eiser heeft de stelling dat hij – sinds het vertrek van zijn gezinsleden naar Nederland – kampt met psychische klachten niet met objectief verifieerbare stukken onderbouwd. Verweerder heeft zich ten aanzien van eisers stelling, dat de situatie in Turkije en Dubai slecht is en hij zich niet staande kan houden zonder steun van zijn ouders, op het standpunt mogen stellen dat deze beroepsgrond niet nader is onderbouwd met stukken. Hiermee heeft eiser dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er tussen hem en referente door de (algemene) situatie in Turkije en Dubai sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden de mvv heeft geweigerd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Volgens paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 neemt verweerder enkel familie- of gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en op grond van artikel 3.13, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’).
3.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.WI 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145 (de Afdeling).
6.Zie onder meer uitspraak van het EHRM van 2 september 2022 (
7.Uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145.