ECLI:NL:RBDHA:2025:6370

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
NL24.46758 en NL24.46760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER en verzoek voorlopige voorziening

In deze uitspraak oordeelt de rechtbank Den Haag over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER, die was afgewezen door de minister van Asiel en Migratie. Eiseres, een Braziliaanse vrouw, had de aanvraag ingediend om bij haar meerderjarige zoon in Nederland te verblijven. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van het argument dat eiseres niet ten laste kwam van haar zoon, en dat zij niet had aangetoond dat zij financieel afhankelijk was van hem. Eiseres betwistte deze afwijzing en voerde aan dat zij en haar zoon samenwoonden en dat zij emotioneel en financieel afhankelijk van hem was. De rechtbank concludeert echter dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar claims te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met het recht op gezinsleven, en dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.46758 en NL24.46760
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 18 maart 2025 in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster, hierna: eiseres
(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER [1] . Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 20 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 januari 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Partijen hebben schriftelijk toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen. [2] De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1968 en heeft de Braziliaanse nationaliteit. Zij heeft op 20 april 2023 een aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER ingediend in verband met verblijf bij haar meerderjarige zoon, [referent] (referent) [3] . De minderjarige dochter van eiseres verblijft ook in Nederland met een afgeleid verblijfsrecht. Haar dochter is geboren op [geboortedatum 2] 2009 en heeft de Braziliaanse nationaliteit.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat eiseres ten laste komt van referent. [4] Eiseres heeft niet aangetoond dat zij in de fictieve situatie dat als zij ten tijde van de aanvraag in Brazilië zou verblijven, zij ten laste zou zijn van haar referent. Daarnaast heeft eiseres niet aangetoond dat referent haar heeft voorzien in haar levensonderhoud en dat eiseres vanwege ernstige gezondheidsredenen specifiek de persoonlijke verzorging van referent nodig heeft. [5] Ook is niet gebleken dat eiseres bij haar referent heeft ingewoond. [6] Ten slotte is de afwijzing niet in strijd met het recht van eiseres om haar familie- en gezinsleven uit te oefenen. [7]
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres verzoekt om hetgeen zij in het bezwaarschrift naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiseres komt wel ten laste van referent, zij wonen samen en vormen een huishouden waarbij referent alle lasten draagt. Eiseres is ziek en kan daardoor niet werken en voorzien in haar eigen inkomen. Daarnaast maakt verweerder ten onrechte een inbreuk op het gezinsleven van eiseres met referent, nu zij financieel en emotioneel afhankelijk is van referent. Ook is er sprake van inbreuk op het gezinsleven tussen eiseres en haar minderjarige dochter. Haar minderjarige dochter is 15 jaar, geboren en opgegroeid in Nederland en heeft hier ook gezinsleven met haar vader, stiefmoeder en halfzusje. Verweerder verwacht ten onrechte van eiseres en haar dochter dat zij zich kunnen vestigen in Brazilië, nu de dochter van eiseres geen sterke banden met Brazilië heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Herhaald en ingelast
6. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiseres eerder in het bezwaarschrift naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiseres van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen en gaat hierna in op de in beroep aangevoerde gronden.
Ten laste komen van
7. Niet in geschil is dat eiseres niet in haar land van herkomst niet heeft ingewoond bij referent of vanwege ernstige gezondheidsredenen de persoonlijke verzorging van referent behoeft. [8] In geschil tussen partijen is of eiseres ten laste komt van referent en daardoor is aan te merken als familielid van een Unieburger [9] .
7.1.
Uit het beleid van verweerder volgt dat wordt aangenomen dat een familielid ten laste komt van een Unieburger als hij op het moment dat het familielid verzoekt om hereniging met de Unieburger in het land van herkomst materieel wordt ondersteund door de Unieburger. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn. [10] Uit het beleid van verweerder volgt verder dat in een situatie als die van eiseres [11] slechts wordt aangenomen dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoefte voorziet. [12]
7.2.
De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat uit jurisprudentie van het Hof van Justitie [13] kan worden afgeleid dat het feit dat de referent over een lange periode regelmatig een som geld heeft betaald aan de vreemdeling, kan aantonen dat er sprake is van een situatie van reële afhankelijkheid van de vreemdeling ten opzichte van de referent, voor zover deze steun noodzakelijk is om in de basisbehoefte van de vreemdeling te voorzien. Uit die jurisprudentie kan volgens de hoogste bestuursrechter ook worden afgeleid dat om te beoordelen of de verleende financiële of materiële steun noodzakelijk is, verweerder moet bekijken of de vreemdeling ten tijde van de aanvraag gezien zijn economische en sociale toestand niet in staat was om in zijn land van herkomst in zijn basisbehoefte te voorzien, zodat daar de noodzaak voor materiële steun bestond. [14]
Uit de enkele omstandigheid dat de referent over een lange periode regelmatig een som geld aan de vreemdeling heeft betaald, volgt volgens de hoogste bestuursrechter dus niet zonder meer dat de geboden steun ook daadwerkelijk noodzakelijk was om in de basisbehoefte van de vreemdeling te voorzien. De vreemdeling moet ook aantonen in welke economische en sociale toestand hij zich in het land van herkomst bevond. De noodzaak van financiële ondersteuning kan volgens het Hof van Justitie worden aangetoond met ieder passend middel. [15]
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten laste van referent komt. Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij in haar land van herkomst, Brazilië, financieel is ondersteund door referent. In dit kader heeft verweerder erop kunnen wijzen dat het maatschappelijk advies van 25 maart 2020 onvoldoende inzicht geeft in de sociale en economische situatie van eiseres in Brazilië. Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres heeft verklaard dat zij sinds 2003 in Nederland verblijft en het daarom niet aannemelijk is dat zij voor haar vertrek naar Nederland, inmiddels 21 jaar geleden, ten laste was van haar referent omdat hij toen minderjarig was. Bij de beoordeling of eiseres nu in Nederland ten laste komt van haar referent, heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat eiseres weliswaar verschillende documenten – zoals facturen, contracten van UPC en Ziggo, een huurovereenkomst, bankafschriften, stortingsbewijzen en een brief en factuur van zorgverzekeraar VGZ – heeft overgelegd, maar dat hieruit niet kan afgeleid dat eiseres ten laste komt van referent. Zo blijkt uit de overgelegde facturen niet wie deze heeft betaald en uit de contracten volgt niet dat referent voor de geleverde diensten heeft betaald. Ook heeft verweerder mogen betrekken dat uit de huurovereenkomst en uit de brief en factuur van VGZ niet valt af te leiden dat het betalen van de zorgpremie en de huur door referent noodzakelijk waren en eiseres dus ten laste komt van referent, omdat eiseres hiermee niet heeft aangetoond dat zij niet in staat is om in haar eigen basisbehoeften te voorzien. Verweerder heeft bij de beoordeling van de vraag of eiseres, in de fictieve situatie dat zij ten tijde van de aanvraag in Brazilië zou verblijven, ten laste zou zijn van haar referent mogen betrekken dat eiseres onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar eigen economische situatie en daarom niet is vast te stellen dat eiseres niet zelf in haar basisbehoeften kan voorzien en het noodzakelijk is dat referent de betalingen heeft verricht. Zo heeft verweerder kunnen wijzen op het feit dat eiseres haar stelling dat zij ziek is, daardoor niet kan werken en niet kan voorzien in haar eigen inkomen, niet heeft onderbouwd met stukken. Verweerder heeft alle individuele omstandigheden van eiseres betrokken en naar het oordeel van de rechtbank voldoende uitgelegd waarom eiseres niet heeft aangetoond dat zij ten laste komt van referent.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent
8. Verder is in geschil of tussen eiseres en referent sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Een familierelatie tussen een ouder en een meerderjarig, niet jongvolwassen, kind valt namelijk alleen onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM als hiervan sprake is. [16] Verweerder moet een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Elementen zoals financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst moeten, voor zover zij zijn aangevoerd, in die beoordeling een rol spelen. Verder kan de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en referent geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Verweerder heeft in zijn beoordeling kunnen betrokken dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij met referent samenwoont. Verder heeft verweerder niet ten onrechte van belang geacht dat niet is gebleken dat eiseres ten aanzien van haar gestelde medische problemen afhankelijk is van zorg of praktische hulp. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij hulpbehoevend is, omdat zij niet kan werken en er dagen zijn dat zij niet uit bed kan komen door haar problemen met haar knieën en een instabiele bloeddruk, heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres dit niet heeft onderbouwd met stukken. Verweerder heeft daarnaast niet ten onrechte betrokken dat eiseres weliswaar stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat referent een aantal maanden de huur heeft betaald en de zorgpremie van eiseres, maar dat uit deze stukken niet blijkt dat referent deze betalingen heeft verricht omdat eiseres daartoe zelf niet in staat zou zijn. Ten slotte heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat eiseres zelf heeft verklaard vaak te zijn teruggekeerd naar Brazilië en dat hieruit kan worden afgeleid dat eiseres nog familieleden, vrienden of anderen in Brazilië heeft die haar zouden kunnen helpen.
8.2.
Nu verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent, heeft verweerder, gelet op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 27 maart 2024 [17] , geen belangenafweging hoeven maken.
De belangenafweging van de minderjarige dochter van eiseres
9. Ten slotte is niet in geschil dat eiseres familieleven heeft met haar minderjarige dochter in de zin van artikel 8 van het EVRM. Wel in geschil is of verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft kunnen laten uitvallen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van eiseres en haar dochter voldoende afgewogen tegen het belang van de Nederlandse staat en voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres ten opzichte van de vorige procedure geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen op grond waarvan beschermenswaardig familieleven tussen eiseres en haar dochter wordt aangenomen. De beslissing uit de vorige procedure staat in rechte vast, nu de rechtbank hier uitspraak over heeft gedaan. [18] De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar standpunt dat het bestreden besluit een inbreuk is op het gezinsleven tussen eiseres en haar dochter.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [19]
12. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Referent heeft de Italiaanse nationaliteit.
4.Artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
5.Artikel 8.7, derde lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000.
6.Artikel 8.7, derde lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000.
7.Artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
8.Artikel 8.7, derde lid, aanhef en onder a en b van het Vb 2000.
9.Als bedoeld in artikel 8.7 tweede lid, aanhef en onder d, van het Vb 2000.
10.Paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
11.Artikel 8.7, derde lid van het Vb 2000.
12.Zie voor het bovenstaande paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000.
13.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
14.Zie voor het voorgaande de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1156.
15.Zie voor het voorgaande de uitspraken van de Afdeling van 19 april 2016 en 29 november 2023 ECLI:NL:RVS:2023:4433.
16.Zie bijvoorbeeld het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 september 2020 in de zaak Azerkane, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816. Zie ook de uitleg in de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
18.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 10 mei 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5293.
19.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).