ECLI:NL:RBDHA:2025:6354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
928730224
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met psychische ontoerekenbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot doodslag en mishandeling. De verdachte, geboren in 1998 in Iran, was ten tijde van de feiten gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 september 2024 in Wassenaar een poging heeft gedaan om een willekeurige voorbijganger, aangeduid als [naam 1], van het leven te beroven door deze met een wurggreep te bedreigen. Daarnaast heeft de verdachte op verschillende data meerdere mishandelingen gepleegd tegen ambtenaren en andere personen. De verdachte heeft de feiten ontkend, maar zijn eerdere bekennende verklaring werd door de rechtbank als betrouwbaar beschouwd, mede door de overeenstemming met de aangiften en het letsel van de slachtoffers.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was, zoals bevestigd door rapporten van psychologen en psychiaters. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en een terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd, evenals een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn vastgesteld voor de slachtoffers van de mishandelingen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om deze schadevergoedingen te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/287302-24
Datum uitspraak: 1 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] (Iran),
op dit moment gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de P.I. [inrichting] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 19 december 2024 (pro forma) en
18 maart 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Kortekaas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R. Heemskerk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 7 september 2024 te Wassenaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam 1] meermalen op/tegen het gezicht, althsns het hoofd, heeft geslagen en/of zijn, verdachtes arm in een zogenaamde wurggreep/nekklem om de keel/hals van die [naam 1] heeft gebracht en/of aldus de keel van die [naam 1] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen te houden (waardoor die [naam 1] het bewustzijn verloor), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (zaak 2.1);
2
hij op of omstreeks 8 september 2024 te ’s-Gravenhage een ambtenaar, [naam 2] , werkzaam als arrestantenverzorger bij de Eenheid Den Haag gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [naam 2] te trappen tegen het been en/of meermalen op het gezicht en/of het lichaam te slaan (zaak 2.3);
3
hij op of omstreeks 8 september 2024 te ’s-Gravenhage een ambtenaar, [naam 3] , werkzaam als BOA bij de Eenheid Den Haag gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [naam 3] tegen het lichaam te duwen en/of meermalen in het gezicht te slaan (zaak 2.4);
4
hij op of omstreeks 6 september 2024 te ’s-Gravenhage [naam 4] heeft mishandeld door die [naam 4] meermalen in het gezicht en/of op het hoofd te slaan (zaak 2.2);
5
hij op of omstreeks 6 september 2024 te ’s-Gravenhage [naam 5] heeft mishandeld door die [naam 5] meermalen in het gezicht te slaan (zaak 2.6);
6
hij op of omstreeks 7 september 2024 te ’s-Gravenhage [naam 6] heeft mishandeld door die [naam 6] tegen de rug te schoppen (waardoor die [naam 6] ten val is gekomen) (zaak 2.5).

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 en 4 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 2, 3, 5 - voor zover dit feit ziet op het eenmaal in het gezicht slaan - en 6 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit kan worden bewezen verklaard.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten 2, 3, 5 en 6 met een opgave van bewijsmiddelen volstaan, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer Z - PL1500-2024290821, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 166).
De rechtbank gebruikt het volgende bewijsmiddel voor de feiten 2, 3, 5 en 6:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
18 maart 2025.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen voor de feiten 2 en 3:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 8 september 2024 (p. 67-69);
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , opgemaakt op 8 september 2024 (p. 71-74);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 september 2024 (p. 110-113).
De rechtbank gebruikt het volgende bewijsmiddel voor feit 5:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 5] , opgemaakt op 7 september 2024 (p. 117-119).
De rechtbank gebruikt het volgende bewijsmiddel voor feit 6:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 6] , opgemaakt op
7 september 2024 (p. 76-78).
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden voor de feiten 1 en 4.
Feit 1
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 7 september 2024, voor zover inhoudende (p. 31-33):
Op 7 september 2024 liep ik in Duingebied Meijendel in Wassenaar. Op een gegeven moment zag ik dat een man mij tegemoet kwam. Hij kwam aanvallend op mij aflopen. Vervolgens kreeg ik meteen een vuistslag op mijn linkerwang. Ik voelde een pijnscheut op mijn wang. Het volgende moment dat ik heb geregistreerd is dat we op de grond lagen. Hij lag onder mij en ik lag met mijn rug op hem. Het volgende dat er gebeurde was dat hij met beide armen of handen mijn keel omvatte. Hij hield mij strak vast. Ik heb zelfs gedacht dat dit het einde was. Hij was echt beresterk en ik voelde dat ik out zou gaan. Ik ben daarna out gegaan, want het eerstvolgende moment dat ik nog weet is dat ik wakker werd met mijn gezicht in het zand en liggend op de grond.
Waar heeft u op dit moment pijn?
Vooral in mijn gezicht, hals en keel. Ik heb een blauwe plek op mijn rechterwang van de vuistslag. In mijn nek heb ik krassen en is een verkleuring te zien van de verwurging. Op mijn hoofd heb ik 2 plekjes. Ik denk dat dat kwam door het petje dat ik tijdens de worsteling droeg. Ik voel op mijn rechterslaap een bult. En er is een schram te zien. Ook op mijn knieën zijn verwondingen te zien, die ik voor het incident nog niet had. Ik voel me gebutst en gehavend. Ik heb hoofdpijn en keelpijn. Ik ben vooral blij dat ik hier zit en het overleefd heb, zeker omdat ik een paar keer heb gedacht dat ik het niet zou overleven.
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 8 september 2024, voor zover inhoudende (p. 26-28):
V: Je bent gisteren, 7 september 2024, aangehouden in het duingebied in Wassenaar. Waarom was dat?
A: Ik heb een man geslagen.
V: Wat deed die man dan waarom je hem geslagen hebt?
A: Ik ga je eerlijk zeggen God zei tegen mij: “Sla die man”.
V: Waarom zou god dat zeggen?
A: Hij was dracula.
A: Het is trouwens een wonder dat deze man nog leeft want ik heb een choke gedaan van 30 seconden.
V: Dus je hebt echt een nekklem aangelegd?
A: Ja ik heb een choke gedaan bij deze man. Normaal gesproken overleef je dat niet.
V: Als God tegen jou zegt dat je hem moet slaan waarom doe je dan een choke?
A: God zei tegen mij dat ik hem moest slaan maar ik heb een choke extra gedaan.
V: Wilde je deze man dan dood hebben?
A: Ja.
V: Dus god zegt sla hem en...
A: Ja ik wilde hem dood hebben omdat hij dracula was.
A: Ik dacht dat hij out was. Ik zag 3 mensen aankomen en ben gevlucht op de fiets.
3. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, voor zover inhoudende (p. 103):
Medische informatie betreffende [naam 1]
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 13 september 2024
Uitwendig waargenomen letsel:
hematoom onder li orbita (oogkas) ca. 4 bij 2 cm
hematoom hals ca 8 bij 2 cm
dikke kaak re
Is er sprake van bloedverlies? Ja
Feit 4
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 4] , opgemaakt op
6 september 2024, voor zover inhoudende (p. 60-61):
Op 6 september 2024 omstreeks 14:20 ging ik naar de McDonald’s op de Vlamingstraat te 's-Gravenhage. Ik zat op een bankje naast de keuken. Vervolgens werd ik aangesproken door een man. Ik hoorde hem iets zeggen, maar ik kon niet herinneren wat hij zei, omdat ik aan het bellen was. Op dat moment begon de man mij te slaan. Ik voelde dat de man mij met zijn vlakke hand tegen de zijkant van mijn hoofd sloeg. Ik voelde dat hij mij drie keer sloeg en toen deed ik mijn hand voor mijn hoofd. Toen ik mijn arm omhoog deed bleef hij doorslaan.
Van het slaan heb ik pijn aan mijn linkerzijde bij mijn slaap. Ook ben ik erg duizelig en angstig.
2. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 18 maart 2025 ten aanzien van feit 4, inhoudende:
Ik heb haar geslagen.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op
6 september 2024, voor zover inhoudende (p. 64):
Ik was getuige van een mishandeling gepleegd in de McDonald’s op de Vlamingstraat te Den Haag.
Omstreeks 14:20 uur was ik in de genoemde McDonalds om te lunchen. Ik zat aan een tafel met mijn rug richting het slachtoffer. Ik hoorde een vrouw schreeuwen, ik draaide mij om en zag een man een vrouw slaan op het gezicht. Hij sloeg haar met zijn beide handen. Ik zag dat de vrouw zich probeerde te verdedigen door haar armen omhoog te houden.
3.4.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en feit 4
Poging tot doodslag [naam 1] (feit 1)
Niet ter discussie staat dat de verdachte op 7 september 2024 in Wassenaar [naam 1] (hierna: aangever) tegen het gezicht heeft geslagen. Wel staat ter discussie of de verdachte zijn arm in een zogenaamde wurggreep/nekklem om de keel/hals van de aangever heeft gebracht en zijn keel heeft dichtgeknepen.
In het verhoor van 8 september 2024 heeft de verdachte uit zichzelf verklaard dat hij een
chokevan 30 seconden heeft gedaan bij de man die hij ook heeft geslagen. De verdachte heeft ter terechtzitting van 18 maart 2025 anders verklaard en heeft ontkend dat hij de aangever heeft gewurgd. De bekentenis kwam naar zijn zeggen door zijn psychotische toestand en moet volgens hem niet serieus worden genomen. Nu zijn eerste (spontane) verklaring echter overeenkomt met hetgeen de aangever heeft verklaard en ook past bij het letsel van de aangever, te weten een hematoom in de hals, gaat de rechtbank uit van die eerste verklaring en kan worden bewezen dat de verdachte zijn arm in een wurggreep om de keel van de aangever heeft gebracht en de keel van de aangever heeft dichtgeknepen.
De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de verdachte tijdens zijn psychologische onderzoek, toen de psychotische symptomen waren verminderd door het gebruik van medicatie, ook heeft verklaard dat hij de aangever in een nekklem heeft gehouden tot deze bewusteloos raakte. Dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat de verdachte de keel van de aangever heeft dichtgeknepen, zoals hij op 8 september 2024 ook tegen de politie heeft verklaard. Het verweer van de raadsman dat deze handeling niet is vast te stellen, wordt om bovenstaande redenen dan ook verworpen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. In het politieverhoor van 8 september 2024 heeft de verdachte tweemaal verklaard dat hij de aangever dood wilde hebben. Niet alleen uit de verklaring van de verdachte, maar ook uit zijn handelen volgt (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever. De verdachte heeft de aangever dusdanig lang in een nekklem gehouden dat de aangever het bewustzijn verloor. Naar algemene ervaringsregels had dit tot de dood van de aangever kunnen leiden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat er een aanzienlijke kans is dat een persoon komt te overlijden als deze persoon gedurende enige tijd is verstoken van zuurstof. De gedragingen van de verdachte kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood van aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het opzet van de verdachte op zijn minst genomen in voorwaardelijke zin was gericht op de dood van de aangever.
Mishandeling [naam 4] (feit 4)
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 4 omdat er geen overtuigend bewijs is dat hij [naam 4] (hierna: aangeefster) in het gezicht en/of op het hoofd geslagen heeft. Aangeefster heeft over dit feit verklaard dat zij voelde dat een man haar met zijn vlakke hand tegen de zijkant van haar hoofd sloeg. Zij voelde dat hij haar drie keer sloeg. Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij zag dat een man een vrouw aan het slaan was op het gezicht. Hij sloeg haar met zijn beide handen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangeefster wel geslagen heeft, maar dat hij zich niet kan herinneren dat dit in haar gezicht was. Hij heeft verklaard dat hij haar ‘misschien’ in het gezicht heeft geslagen. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de verklaring van de aangeefster en voornoemde getuige te twijfelen. Deze verklaringen zijn direct na het incident onafhankelijk van elkaar afgelegd en komen met elkaar overeen. Op basis van deze verklaringen in combinatie met de verklaring van de verdachte dat hij de aangeefster geslagen heeft, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangeefster meermalen in het gezicht en/of op het hoofd heeft geslagen. Het verweer van de raadsman dienaangaande wordt derhalve verworpen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot alle ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 7 september 2024 te Wassenaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam 1] tegen het gezicht,
althanshet hoofd, heeft geslagen en zijn, verdachtes arm in een zogenaamde wurggreep/nekklem om de keel van die [naam 1] heeft gebracht en aldus de keel van die [naam 1] heeft dichtgeknepen (waardoor die [naam 1] het bewustzijn verloor), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 8 september 2024 te ’s-Gravenhage een ambtenaar, [naam 2] , werkzaam als arrestantenverzorger bij de Eenheid Den Haag gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [naam 2] te trappen tegen het been en op het gezicht en het lichaam te slaan;
3
hij op 8 september 2024 te ’s-Gravenhage een ambtenaar, [naam 3] , werkzaam als BOA bij de Eenheid Den Haag gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [naam 3] tegen het lichaam te duwen en in het gezicht te slaan;
4
hij op 6 september 2024 te ’s-Gravenhage [naam 4] heeft mishandeld door die [naam 4] meermalen in het gezicht en/of op het hoofd te slaan;
5
hij op 6 september 2024 te ’s-Gravenhage [naam 5] heeft mishandeld door die [naam 5] in het gezicht te slaan;
6
hij op 7 september 2024 te ’s-Gravenhage [naam 6] heeft mishandeld door die [naam 6] tegen de rug te schoppen (waardoor die [naam 6] ten val is gekomen).
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is evenwel niet strafbaar, omdat er feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
Over de verdachte is op 7 december 2024 een rapport opgemaakt door psychiater dr. O.M. Guddat. Uit dit rapport volgt dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie en een posttraumatische stoornis. Volgens de psychiater verkeerde de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in een psychotisch toestandsbeeld met symptomen in de zin van prikkelbare/boze stemming, akoestische hallucinaties, paranoïde en grootheidswanen. Die toestand beperkte zijn vermogen om de realiteit adequaat te toetsen en beïnvloedde zijn gedragskeuzes volledig. De psychiater adviseert de ten laste gelegde feiten niet aan de verdachte toe te rekenen.
Uit het rapport dat op 10 december 2024 over de verdachte is opgemaakt door GZ-psycholoog drs. G.J.H. Poncin volgt dat de verdachte lijdt aan schizofrenie en een posttraumatische stressstoornis. Volgens de psycholoog was er ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake van een psychose (wanen, forse achterdocht en auditieve hallucinaties) waardoor er sprake was van ernstige oordeel- en kritiekstoornissen en een ernstig verstoord realiteitsbesef bij de verdachte. Ten gevolg van de psychose was hij onvoldoende in staat om zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde nog te kunnen sturen en de gevolgen ervan te kunnen inschatten. Ook de psycholoog adviseert het ten laste gelegde niet aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de Pro Justitia rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en volgt hun adviezen.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend vanwege de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens ten tijde van die feiten. De verdachte is daarom niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Opleggen van een maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met voorwaarden, met daaraan verbonden de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat er een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in art. 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt opgelegd. Verder heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs-maatregel met voorwaarden gevorderd en schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van de plaatsing van de verdachte in een forensisch psychiatrische kliniek, onder dezelfde schorsingsvoorwaarden als de voorwaarden verbonden aan de tbs-maatregel.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de eventueel op te leggen maatregel(en).
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Omdat de verdachte niet strafbaar is, kan aan hem geen straf worden opgelegd. De rechtbank dient te onderzoeken of aan de verdachte een maatregel moet worden opgelegd. Bij de beoordeling hiervan houdt de rechtbank in zeer sterke mate rekening met de rapportages die door de deskundigen zijn opgesteld.
Advies gedragsdeskundigen en reclassering
De rechtbank maakt uit de rapportages van de psychiater en de psycholoog op dat ten tijde van de bewezenverklaarde feiten bij de verdachte sprake was van een posttraumatische stressstoornis en schizofrenie, en dat de verdachte zich in een psychotische toestand bevond. Het recidiverisico wordt door beide deskundigen zonder adequate behandeling ingeschat als hoog.
De psychiater is van oordeel dat een intensieve, integraal forensische behandeling van lange duur noodzakelijk is. De psychiater adviseert om de forensische behandeling van de verdachte klinisch te starten binnen een hoog beveiligingsniveau, om vervolgens een gestructureerde, stapsgewijze en veilige overgang naar een ambulante setting mogelijk te maken. Volgens de psychiater is het van essentieel belang dat de verdachte zijn medicatie blijft accepteren nadat hij is gestabiliseerd, ter bescherming tegen het risico van een recidive psychose. De verdachte heeft een beperkt ziekte-inzicht en heeft zich in het verleden herhaaldelijk onttrokken aan behandeling. Daarom wordt een verplicht kader geadviseerd om de behandelcontinuïteit te waarborgen en het recidiverisico op gewelddadig gedrag op lange termijn voldoende te verlagen. Een zorgmachtiging biedt onvoldoende garanties voor continuïteit van de behandeling. Het is aannemelijk dat de risicofactoren wel beheersbaar zijn binnen een kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. De verdachte erkent het risico op toekomstig gewelddadig gedrag en toont motivatie voor behandeling en gedragsverandering. De combinatie van klinische en ambulante behandeling, samen met het toezicht van de reclassering, maakt het volgens de psychiater aannemelijk dat de verdachte in staat is de gestelde voorwaarden na te leven.
De psycholoog acht een intensieve behandeling van de verdachte met een stevig en verplichtend kader noodzakelijk. Gezien een beperkt probleeminzicht en de chronische pathologie vergt dit volgens de psycholoog in het begin een klinische behandeling in een op schizofrenie gespecialiseerde forensische en zeer gestructureerde context, zoals een forensisch psychiatrische kliniek. Behandeltrouw aan de zijde van de verdachte zal slechts gegarandeerd zijn binnen een verplicht kader. Hierna wordt ambulante behandeling, begeleid wonen en een reclasseringstoezicht geadviseerd, om stapsgewijs te toetsen hoeveel externe sturing en begeleiding de verdachte nodig heeft om niet te recidiveren en stabiel te kunnen functioneren. Binnen het kader van een zorgmachtiging wordt onvoldoende geboden om het recidiverisico terug te brengen. Behandeling binnen een tbs-maatregel met voorwaarden kan de mate van zorg, toezicht en behandeling die de verdachte behoeft goed waarborgen en zou afdoende moeten zijn om het recidiverisico terug te dringen, aldus de psycholoog.
Naast de rapporten van de gedragsdeskundigen heeft de rechtbank ook acht geslagen op het rapport van de reclassering van 30 januari 2025. De reclassering gaat grotendeels mee in de adviezen van de gedragsdeskundigen, maar maakt zich wel zorgen over de ambivalente houding van de verdachte ten aanzien van de behandeling. De verdachte was namelijk eerder in zorg maar wist dit niet vast te houden met decompensatie tot gevolg. De ernst van de bewezenverklaarde feiten, de ambivalente houding ten aanzien van behandeling en het beperkt aantal beschermende factoren maakt dat de reclassering gematigd positief is ten aanzien van een tbs met voorwaarden. De verdachte heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan de voorwaarden waarbinnen dit volgens de reclassering zou moeten plaatsvinden.
Tbs-maatregel met voorwaarden
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen dat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag moeten worden gesteld. Aan de tbs-maatregel zal de rechtbank ter bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. De verdachte heeft zich bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke eisen die worden gesteld aan oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden is voldaan. Bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van feit 1 een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het door de verdachte begane feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van de maatregel.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zonder behandeling of begeleiding opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr is voldaan. De rechtbank gelast immers de terbeschikkingstelling van de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de 38z-maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen. De rechtbank zal daarom ook deze maatregel opleggen.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal – conform de vordering van de officier van justitie – bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van het tijdstip waarop de verdachte voor zijn klinische behandeling binnen een forensisch psychiatrische kliniek zal worden opgenomen. Aan de schorsing van de voorlopige hechtenis zullen dezelfde voorwaarden worden verbonden als die aan de tbs-maatregel zijn verbonden.
Die schorsing houdt verband met de tevens op te leggen dadelijke uitvoerbare tbs-maatregel met voorwaarden. Zou de verdachte de in dat kader te stellen voorwaarden niet naleven, terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, dan bestaat de mogelijkheid om de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen. Op die manier worden de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen gewaarborgd. De rechtbank verwijst hiertoe naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1729, r.o. 6.5.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 197,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 417,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[naam 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van alle vorderingen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – bij bewezenverklaring van de feiten – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering benadeelde partij [naam 1]
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en/of het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van het dossier en de door de slachtofferhulp ter terechtzitting gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van het bewezenverklaarde en dat de benadeelde partij anderszins in zijn persoon is aangetast door het psychische leed dat hij heeft overgehouden aan het bewezenverklaarde. Dat dit psychische leed is geleden, ligt gelet op de aard en ernst van de normschending ook voor de hand. De verdachte heeft [naam 1] zijn keel zo lang dichtgeknepen dat [naam 1] zijn bewustzijn verloor. [naam 1] dacht zelfs dat hij dood zou gaan.
Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op de vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 1.000,00.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 september 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover het slachtoffer aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,00 ten behoeve van [naam 1] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
De verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Vordering benadeelde partij [naam 2]
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van het bewezenverklaarde.
Gelet op wat de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering heeft aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 197,00.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 september 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover het slachtoffer aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 197,00 ten behoeve van [naam 2] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
De verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Vordering benadeelde partij [naam 3]
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van het bewezenverklaarde.
Gelet op wat de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering heeft aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 417,00.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 september 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover het slachtoffer aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 417,00 ten behoeve van [naam 3] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
.
De verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Vordering benadeelde partij [naam 6]
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en/of het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van het dossier en de door haar raadsman schriftelijk en ter terechtzitting gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van het bewezenverklaarde feit 6 en dat de benadeelde partij anderszins in haar persoon is aangetast door het psychische leed dat zij heeft overgehouden aan het bewezenverklaarde feit 6. Dat dit psychische leed is geleden, ligt gelet op de aard en ernst van de normschending ook voor de hand. De verdachte heeft [naam 6] (een oudere vrouw met een rollator die kort daarvoor nog was geopereerd aan haar rug) uit het niets op straat hard getrapt tegen haar rug waardoor zij ten val is gekomen, een hevige pijn voelde en het gevoel had dat zij bijna geen lucht meer kreeg.
Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 1.000,00.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 september 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 6 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover het slachtoffer aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,00 ten behoeve van [naam 6] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
De verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 38, 38a, 38z, 45, 57, 287, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
ten aanzien van feit 3:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
ten aanzien van feit 4:
mishandeling
ten aanzien van feit 5:
mishandeling
ten aanzien van feit 6:
mishandeling
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde onder feit 1, 2, 3, 4, 5 en 6 nu deze feiten de verdachte niet kunnen worden toegerekend en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
dat de terbeschikkinggestelde:
geen strafbare feiten pleegt;
meewerkt aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
• de terbeschikkinggestelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
• de terbeschikkinggestelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de terbeschikkinggestelde vast te stellen;
• de terbeschikkinggestelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om terbeschikkinggestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
• de terbeschikkinggestelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
• de terbeschikkinggestelde werkt mee aan huisbezoeken;
• de terbeschikkinggestelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
• de terbeschikkinggestelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
• de terbeschikkinggestelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de terbeschikkinggestelde, als dat van belang is voor het toezicht;
3. meewerkt aan een eventuele time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling als de reclassering dat nodig vindt en de terbeschikkinggestelde daarmee instemt, dan wel (zonder toestemming van de terbeschikkinggestelde) na goedkeuring van de rechter. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de terbeschikkinggestelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
4. niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat zonder toestemming van de reclassering;
5. zich laat opnemen in een FPA of FPK of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de terbeschikkinggestelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
6. zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
7. verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd;
9. geen alcohol gebruikt, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden;
beveelt de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het moment waarop de terbeschikkinggestelde zich heeft laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Aan de schorsing worden de voorwaarden verbonden, zoals deze onder 1 tot en met 9 zijn vermeld bij de voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde;
legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [naam 1] ,
[naam 2] , [naam 3] en [naam 6] toe en veroordeelt de verdachte om te betalen:
  • een bedrag van € 1.000,00, aan [naam 1] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 september 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
  • een bedrag van € 197,00, aan [naam 2] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 september 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
  • een bedrag van € 417,00, aan [naam 3] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 september 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
  • een bedrag van € 1.000,00, aan [naam 6] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 september 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 197,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 417,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 6] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • 20 dagen ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam 1] ;
  • 3 dagen ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam 2] ;
  • 8 dagen ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam 3] ;
  • 20 dagen ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam 6] ;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.C. Goilo-Kam, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. F. Bouman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. ten Voorde, griffier,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Keuter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 april 2025.