ECLI:NL:RBDHA:2025:6314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL24.37943
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf en de hoorplichtschending door de minister

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een visum voor kort verblijf, dat door de minister van Buitenlandse Zaken is afgewezen. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van het doel en de omstandigheden van het verblijf, en er zou redelijke twijfel bestaan over het voornemen van eiser om Nederland tijdig te verlaten. Eiser heeft in bezwaar documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn economische en sociale binding met Marokko, maar de minister heeft deze onvoldoende gemotiveerd afgewezen. De rechtbank heeft op 5 maart 2025 de zaak behandeld en oordeelt dat de minister de hoorplicht heeft geschonden door geen hoorzitting te organiseren, terwijl dit essentieel was voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om binnen 8 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser gehoord moet worden. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser en de vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37943
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. G. van Reemst),

en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Ulutas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een visum kort verblijf.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 13 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 september 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, meneer [broer] (referent) en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank moet beoordelen of de minister de visumaanvraag terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
5. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1975 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 24 mei 2023 heeft eiser verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf voor familiebezoek. Referent in deze procedure is de broer van eiser, hij woont in Nederland.
6. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser volgens hem het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Verder bestaat er volgens de minister redelijke twijfel over het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, omdat niet is gebleken van (voldoende) sociale en economische binding met Marokko. De minister heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
Beoordelingskader
7. De weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode zijn ieder afzonderlijk voldoende om een visum te weigeren. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (zie bijvoorbeeld het arrest Koushkaki)i beschikt de minister over een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van deze weigeringsgronden van toepassing is. De rechter kan het besluit van de minister hierover daarom slechts terughoudend toetsen. Uit het arrest Koushkaki volgt dat de verplichting van de autoriteiten van de lidstaten tot het afgeven van een visum veronderstelt dat er geen redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om tijdig terug te keren. Bij de beoordeling of die twijfel bestaat dienen de autoriteiten rekening te houden met enerzijds de algemene situatie in het land van de aanvrager en anderzijds zijn persoonlijke omstandigheden, met name zijn gezins-, sociale en economische situatie, eventuele eerdere (il)legale verblijven in de lidstaten en de banden met het land waarin hij woont en in de lidstaten. Het is aan de visumaanvrager om informatie te verstrekken die de twijfel kan wegnemen.

Doel en omstandigheden van het beoogde verblijf

8. Eiser voert aan dat de minister hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat het doel en de omstandigheden van het verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Om de familierechtelijke band tussen eiser en referent aan te tonen, en daarmee het doel van zijn verblijf – namelijk familiebezoek – heeft eiser in bezwaar een uittreksel van de burgerlijke stand en een familieboekje overgelegd.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat eiser de familierechtelijke band met referent onvoldoende heeft aangetoond en dat daarmee twijfel bestaat over zijn opgegeven reisdoel. De enkele stelling van de minister dat eiser geen objectief, verifieerbaar document heeft overgelegd waaruit de familierechtelijke band blijkt, is daarvoor onvoldoende. De minister heeft ter zitting gesteld dat het uittreksel van de burgerlijke stand niet objectief en verifieerbaar is, omdat niet onderbouwd is welk brondocument aan dit stuk ten grondslag ligt. De rechtbank kan dit niet volgen. Immers, de minister heeft niet aangevoerd dat het uittreksel valselijk is opgemaakt of dat er andere redenen zijn om aan de inhoud te twijfelen. Evenmin heeft de minister uitgelegd waarom niet kan worden uitgegaan van een officieel stuk als het uittreksel van de burgerlijke stand wanneer daarbij niet wordt aangegeven welk brondocument aan dat stuk ten grondslag ligt. Verder heeft de minister niet uitgelegd waarom ze in dit geval niet van de inhoud van dit officiële document uit kunnen gaan. Zonder nadere motivering en onderbouwing waarom van dit document niet kan worden uitgegaan en welke aanvullende stukken wél vereist zouden zijn, lag het in ieder geval op de weg van de minister om eiser hierover nader te horen.

Twijfel of tijdige terugkeer

10. Eiser voert aan dat hij zakenman is en sinds 2012 een eigen kledingzaak heeft, waarmee hij zijn inkomsten verdient. Eiser stelt verder dat hij niet de leeftijd heeft waarop hij zou overwegen elders een nieuw leven op te starten. Hij heeft erop gewezen dat hij de zorg voor zijn stiefmoeder draagt. In de bezwaarprocedure heeft eiser diverse documenten overgelegd ter onderbouwing van deze sociale en economische binding met Marokko. Deze documenten omvatten onder andere een inschrijving voor de beroepsbelasting, een registratiecertificaat van het handelsregister, een KvK-inschrijving en een rekeningoverzicht van de Banque Populaire. In beroep heeft eiser daarnaast een inkoopbewijs van kleding overgelegd, met de verklaring dat de verkoop niet verder kan worden onderbouwd omdat er in Marokko met contant geld wordt betaald. Daarnaast heeft eiser een overlijdensakte van zijn vader overgelegd, bewijs dat hij en zijn stiefmoeder op hetzelfde adres wonen, bewijs van de woning van zijn overleden vader die eiser verhuurt en de elektriciteitsrekening van deze woning.
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er sprake is van redelijke twijfel over het voornemen van eiser om Nederland te verlaten voor afloop van de geldigheidsduur van het aangevraagde visum. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022ii volgt dat ex-tunc toetsing van de rechtbank zich er niet tegen verzet dat de rechtbank stukken bij haar oordeel betrekt die dienen ter onderbouwing van feiten die zich al hadden voorgedaan ten tijde van het besluit op bezwaar. De in beroep overgelegde documenten, samen genomen met de door eiser in bezwaar overgelegde documenten, maken naar het oordeel van de rechtbank dat eiser op zijn minst een begin van bewijs heeft geleverd om zijn economische binding met Marokko aan te tonen. Zo heeft eiser met de overgelegde documenten in ieder geval aannemelijk gemaakt dat hij actief is in de kledingverkoop en dat hij een kledingzaak heeft. Dat eiser zijn inkomsten verkrijgt via contante betalingen, wat niet door de minister is betwist, maakt het moeilijk om die inkomsten met objectieve stukken als bankafschriften te onderbouwen. Gezien het begin van bewijs dat eiser heeft geleverd, had het op de weg van de minister gelegen om ook de inkomsten van eiser in ieder geval nader te bespreken tijdens een hoorzitting.
12. Wat betreft de sociale binding overweegt de rechtbank dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat zijn stiefmoeder afhankelijk van hem is, nu de overlijdensakte van zijn vader is overgelegd en er bewijs is dat zij samen op hetzelfde adres wonen. De rechtbank is van oordeel dat ook op dit punt met de overgelegde stukken een begin van bewijs voor de sociale binding is overgelegd. Omdat de minister heeft aangegeven dat er onduidelijkheden bestonden over onder andere de woon- en leefsituatie van eiseriii lag het op de weg van de minister om hier nader op in te gaan tijdens een hoorzitting. Tijdens deze hoorzitting had eiser de gelegenheid gehad om concreet te maken hoe de feitelijke situatie is en had de minister kunnen aangeven welke stukken eiser ter verdere onderbouwing had kunnen overleggen. Aangezien dergelijke stukken voorhanden zijn en de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze stukken onvoldoende zijn, schiet de motivering van de minister in het bestreden besluit tekort.

Hoorplicht

13. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting, terwijl een hoorzitting een groot verschil had kunnen maken. Eiser heeft in de bezwaarfase onderbouwd dat hij sociale en economische binding heeft met Marokko. Tijdens de hoorzitting had de minister meer duidelijkheid kunnen vragen aan eiser, zeker nu eiser aanvoert dat het moeilijk voor hem is om de inkomsten en zorgtaken met documenten te onderbouwen. De minister kon zich daarom niet zonder meer op het standpunt stellen dat een hoorzitting geen verandering zou brengen in het besluit. Eiser verwijst hierbij naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022.
14. De rechtbank overweegt dat van horen kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure en kan daarvan slechts worden afgezien als er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
15. Gelet op de besluitvorming door de minister en het oordeel van de rechtbank daarover heeft de minister zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat er op voorhand geen twijfel over mogelijk was dat de bezwaren niet tot een andersluidend oordeel konden leiden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar niet kennelijk ongegrond was en dat de minister eiser had moeten horen.

Conclusie en gevolgen

16. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en vernietigt het bestreden besluit vanwege motiveringsgebreken en schending van de hoorplicht. De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil definitief te beslechten en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en nadat eiser gehoord is. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 8 weken.
17. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
18. Ook draagt de rechtbank de minister op om het betaalde bedrag aan griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 13 juni 2023;
  • bepaalt dat de minister binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van €187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Tank, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, Koushkaki tegen Duitsland.
iii Zie pagina 7 van het bestreden besluit.