In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak van een Ethiopische vreemdeling. De eiser, geboren in 2005 en behorend tot de Tigray-bevolkingsgroep, heeft op 24 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd op 20 januari 2025 door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen, wat de eiser heeft doen besluiten om beroep aan te tekenen. De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.
De eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met de vrees voor gedwongen rekrutering en de algemene veiligheidssituatie in Ethiopië, vooral in de regio Tigray. De minister heeft in zijn verweerschrift de verklaringen van de eiser over zijn identiteit en de dood van zijn vader geloofwaardig bevonden, maar stelde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ethiopië een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de geloofwaardige verklaringen van de eiser niet zijn meegenomen in de beoordeling van de vrees voor terugkeer.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit van de minister moet worden vernietigd. De minister is opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de eiser. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de eiser, vastgesteld op € 1.814,-.