ECLI:NL:RBDHA:2025:6309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL25.3619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Ethiopische vreemdeling met vrees voor terugkeer en gedwongen rekrutering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak van een Ethiopische vreemdeling. De eiser, geboren in 2005 en behorend tot de Tigray-bevolkingsgroep, heeft op 24 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd op 20 januari 2025 door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen, wat de eiser heeft doen besluiten om beroep aan te tekenen. De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.

De eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met de vrees voor gedwongen rekrutering en de algemene veiligheidssituatie in Ethiopië, vooral in de regio Tigray. De minister heeft in zijn verweerschrift de verklaringen van de eiser over zijn identiteit en de dood van zijn vader geloofwaardig bevonden, maar stelde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ethiopië een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de geloofwaardige verklaringen van de eiser niet zijn meegenomen in de beoordeling van de vrees voor terugkeer.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit van de minister moet worden vernietigd. De minister is opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de eiser. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de eiser, vastgesteld op € 1.814,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3619
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Inleiding

1. Eiser heeft op 24 juni 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 20 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag als ongegrond afgewezen. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
2. De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, G. Ogbamichael als tolk en de gemachtigde van de minister.

Het asielrelaas

3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij van Ethiopische nationaliteit is en op [geboortedatum] 2005 is geboren. Hij behoort tot de Tigray-bevolkingsgroep. In 2019 of 2020 hebben mannen in een ranger-uniform zijn vader thuis in [woonplaats] opgezocht en doodgeschoten. Eiser was op dat moment in de woning. Na deze gebeurtenis is eiser gevlucht. Twee dagen later is hij met een aantal buurtgenoten naar [plaats] vertrokken. Hij vreest bij terugkeer naar Ethiopië te worden gedood of gerekruteerd. Ook vreest hij om de algemene veiligheidssituatie in Ethiopië, specifiek in de regio [regio] .

De standpunten van partijen

4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst; en
2. problemen vanwege de dood van zijn vader.
In het bestreden besluit heeft de minister heeft de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig bevonden. Zijn identiteit en verklaringen over zijn problemen vanwege de dood van zijn vader heeft de minister ongeloofwaardig bevonden.
5. Op 12 maart 2025 heeft de minister een verweerschrift ingediend. Hierin heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hij de verklaringen van eiser over diens identiteit, over de dood van zijn vader en over de toedracht daarvan wél geloofwaardig acht. De minister stelt zich thans op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ethiopië heeft te vrezen voor een reëel risico op ernstige schade. Hiertoe heeft de minister aangevoerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de betreffende autoriteiten het specifiek op hem gemunt hebben en dat zijn achtergebleven familieleden na de dood van de vader geen problemen hebben ondervonden. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij een persoonlijk doelwit voor gedwongen rekrutering is. Verder is de algemene veiligheidssituatie in Ethiopië, en meer specifiek in [regio] , niet van dien aard, dat van eiser niet kan worden verlangd dat hij daarnaar terugkeert.
6. Ter zitting heeft de minister het standpunt ingenomen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het beleid ‘eerdere confrontatie met wandaden’, als vervat in paragraaf C2/3.3.2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7. Eiser betwist het bestreden besluit en voert daartoe diverse beroepsgronden aan.

Beoordeling door de rechtbank

Over de vrees voor ernstige schade bij terugkeer naar Ethiopië vanwege de persoonlijke problemen van eiser
8. De minister heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ethiopië een reëel risico loopt op ernstige schade. Dit standpunt is mede gebaseerd op de ongeloofwaardig bevonden verklaringen van eiser over de dood van zijn vader en over de toedracht van die dood. In het verweerschrift en ter zitting heeft de minister deze verklaringen alsnog geloofwaardig bevonden. De minister heeft evenwel niet inzichtelijk gemaakt hoe deze geloofwaardig bevonden verklaringen doorwerken in de beoordeling van de door eiser gestelde vrees voor hetgeen hem te wachten staat bij terugkeer naar Ethiopië. Die beoordeling door de minister is immers (nog steeds) mede gebaseerd op de aanname dat die verklaringen ongeloofwaardig zijn. Aan de beoordeling van de gestelde vrees kleeft dan ook een motiveringsgebrek. De rechtbank laat zich er in rechtsoverweging 15 over uit tot welke gevolgen dit geconstateerde gebrek leidt.

Over de vrees voor gedwongen rekrutering

9. De minister heeft afdoende gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ethiopië heeft te vrezen om te worden gerekruteerd door één van de strijdende partijen. De minister heeft zich hiertoe mogen baseren op het algemeen ambtsbericht van Ethiopië van januari 2024 (het ambtsbericht). Hieruit blijkt dat het conflict in [regio] in november 2022 is beëindigd en dat er gedurende de verslagperiode van het ambtsbericht geen gedwongen rekruteringen plaatsvonden.1 Eiser heeft niet aan de hand van recente rapporten of andere stukken aangetoond dat deze informatie niet (meer) adequaat is.
De enkele omstandigheid dat eiser afkomstig is uit [regio] , is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat hij persoonlijk gevaar loopt om bij terugkeer te worden gerekruteerd. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de minister niet ten onrechte betrokken dat niet is gebleken dat de achtergebleven familieleden van eiser problemen hebben ondervonden die verband houden met eiser.
Over de algemene veiligheidssituatie in Ethiopië/ [regio]
10. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het arrest X. en Y. van 9 november 20232 uitleg gegeven over de situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn (Kri). Dit arrest is vervolgens nader toegelicht in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2024.3 De Afdeling oordeelde dat er sprake is van een dergelijke situatie, wanneer de mate van willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict zo hoog is, dat iemand alleen door zijn aanwezigheid in dat land of gebied een reëel risico op ernstige schade loopt. Daarnaast kan er sprake zijn van een minder uitzonderlijke situatie, wanneer de vreemdeling met zijn individuele omstandigheden aannemelijk maakt dat hij een verhoogd risico op ernstige schade loopt.
11. De rechtbank stelt vast dat er een gewapend conflict in [regio] is geweest, maar dat sinds het staakt-het-vuren de veiligheidssituatie in de regio aanzienlijk is verbeterd: er is sprake van een sterke vermindering van het geweld. Het herstel van toegang tot diensten na het staakt-het-vuren verliep moeizaam. Tegelijk is de voedselhulp, na de eerdere stopzetting daarvan vanwege fraude, en hervat worden scholen weer heropend.4 Gezien deze informatie heeft de minister terecht gesteld dat er geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie, waarbij de aanwezigheid van eiser alleen al zou leiden tot een reëel risico op ernstige schade vanwege willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict.
12. Als sprake is van een minder uitzonderlijke situatie, dan dient de beoordeling van het risico op ernstige schade te worden gebaseerd op de individuele en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Hierbij gaat het met name om omstandigheden die zijn eigen zijn aan het privé-, familie- of beroepsleven van de vreemdeling en waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij het reële risico op ernstige schade vergroten. De vreemdeling dient deze omstandigheden aannemelijk te maken. In dit verband heeft eiser wederom aangevoerd dat hij vreest om gedwongen te worden gerekruteerd. De rechtbank heeft hierover in rechtsoverweging 9 al geoordeeld dat hij deze vrees niet aannemelijk heeft gemaakt.
13. Uit de rechtsoverwegingen 11 en 12 vloeit voort dat in Ethiopië/ [regio] geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kri. De minister heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om eiser op deze grondslag een verblijfsvergunning te verlenen.

Over het beleid ‘eerdere confrontatie met wandaden’

14. Volgens de minister voldoet eiser niet aan de criteria voor vergunningverlening op grond van dit beleid. Dit omdat eiser, volgens de minister, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen de omstandigheid dat hij getuige is geweest van de moord op zijn vader en zijn wens om asiel aan te vragen in Nederland. De rechtbank kan de minister hierin niet volgen, aangezien het beleid een dergelijk criterium niet kent. Als het gaat om een causaal verband, dan vereist het beleid slechts dat dit bestaat tussen een traumatische gebeurtenis en het vertrek uit het land van herkomst. De (redenen van de) asielwens spelen hierbij geen rol. Het ter zitting ingenomen standpunt lijft dan ook aan een motiveringsgebrek.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank kan de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit niet in stand laten, omdat de minister een nieuw standpunt zal moeten innemen over de eventuele verblijfsaanspraak van eiser op grond van het beleid ‘eerdere confrontatie met wandaden’. De rechtbank stelt de minister niet in staat om de geconstateerde gebreken te herstellen door middel van een zogenoemde bestuurlijke lus, aangezien dit geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen.
16. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een wegingsfactor van 1 en een waarde per punt van € 907,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 20 januari 2025;
  • draagt de minister op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag.
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Tank, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1. Zie pagina 8, 9 en 39 van het ambtsbericht.
2 ECLI:EU:C:2023:843.
4 Zie pagina’s 20, 28 en 29 van het ambtsbericht.