ECLI:NL:RBDHA:2025:6243

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
23/7721
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor omzetting bedrijfswoning naar burgerwoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die is verleend voor het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit van 17 april 2023, stelde dat verweerder niet tijdig had beslist op zijn bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk, omdat verweerder inmiddels op het bezwaar had beslist. Eiser had zijn beroep tegen het bestreden besluit niet ingetrokken, wat leidde tot de beoordeling van de rechtmatigheid van dit besluit. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder geen bedrijf meer voerde en dat de omzetting naar een burgerwoning in strijd was met het bestemmingsplan. Desondanks oordeelde de rechtbank dat verweerder de omgevingsvergunning op goede gronden had verleend, omdat de belangen van eiser voldoende waren meegewogen. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50, maar eiser kreeg het griffierecht niet terug. De uitspraak benadrukt de afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de toepassing van overgangsrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7721

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A. Verhoeven),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: P.M. Neuteboom).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] , vergunninghouder

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. Bij besluit van 17 april 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning aan de [adres 1] in [plaats] .
1.1.
Eiser heeft op 26 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiser, heeft eiser verweerder op
11 oktober 2023 in gebreke gesteld. Op 16 november 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
1.2.
Op 15 april 2024 heeft verweerder een besluit op het bezwaar genomen en het primaire besluit in stand gelaten met aanvulling van de motivering (het bestreden besluit).
1.3.
Eiser heeft zijn beroep niet ingetrokken, omdat hij zich niet kan vinden in het bestreden besluit. Hij heeft daartegen beroepsgronden aangevoerd.
1.4.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
1.6.
Ter zitting heeft de vergunninghouder zich beroepen op een bij partijen al bekend akoestisch rapport van 24 november 2023. Met toestemming van de partijen, heeft de rechtbank dit rapport aan het dossier toegevoegd.

Waar gaat deze zaak over?

2. Op 17 april 2023 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het omzetten van de bedrijfswoning op het adres [adres 1] naar een burgerwoning.
2.1.
Eiser woont op het adres [adres 2] . Op het perceel van eiser staan naast zijn woning verschillende bedrijfsruimtes. Het perceelsgedeelte met bedrijfsruimtes ligt zowel achter de woning van eiser als achter de woning van vergunninghouder. De bedrijfsruimtes worden ontsloten door een toegangspad dat loopt tussen de woningen [adres 2] en [adres 1] . Eiser vreest dat de omzetting naar een burgerwoning leidt tot beperking van de mogelijkheden voor bedrijfsactiviteiten op zijn perceel.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep tegen het niet tijdig beslissen
3. Verweerder heeft erkend dat niet tijdig op het bezwaar van eiser is beslist. Omdat verweerder met het bestreden besluit op het bezwaar heeft beslist, heeft eiser geen procesbelang meer bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaren. Omdat eiser het beroep niet tijdig beslissen terecht heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Onder 9.2 wordt hierop een nadere toelichting gegeven.
Het beroep tegen het bestreden besluit
4. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit van rechtswege mede betrekking op het alsnog genomen besluit. Eiser heeft hiertegen beroepsgronden aangevoerd. Die zal de rechtbank hierna bespreken.
Toetsingskader
Overgangsrecht Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 22 februari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Afwijking van het bestemmingsplan
5.2.
Ter plaatse geldt het bestemmingplan “ [bestemmingsplan] ”. Het perceel van vergunninghouder heeft, voor zover hier van belang, de bestemming ‘Bedrijf’.
5.3.
Op grond van artikel 4, lid 4.1, onder o, van de planregels is het gebruik van de voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden bestemd voor wonen, uitsluitend als ondergeschikte functie bij een bedrijf en uitsluitend voor zover bestaand.
5.4.
Vergunninghouder voert geen bedrijf meer. Het gebruik van de op zijn perceel staande woning als burgerwoning is in strijd met artikel 4, lid 4.1, onder o, van de planregels, omdat daarmee geen sprake meer is van wonen als ondergeschikte functie bij een bedrijf.
5.5.
Verweerder heeft de door vergunninghouder gevraagde afwijking van het bestemmingsplan aanvaardbaar geacht en heeft de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo en artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Bebouwde kom
6. Eiser betoogt dat het perceel [adres 1] niet binnen de bebouwde kom ligt. Om die reden kan niet met toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor worden afgeweken van het bestemmingsplan.
6.1.
De vraag of een bouwwerk binnen de bebouwde kom ligt, is van feitelijke aard. Bij beantwoording van die vraag moet volgens bestendige rechtspraak worden gekeken naar de aard van de omgeving, waarbij in het bijzonder van belang is of sprake is van een concentratie van bebouwing en of het gebied door die bebouwing overwegend een woon- of verblijffunctie heeft. [1]
6.2.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat het perceel binnen de bebouwde kom ligt, omdat het onderdeel is van een concentratie van bebouwing met een overwegende woon- en verblijfsfunctie. Op zitting heeft verweerder aan de hand van een weergave op Google Maps een toelichting gegeven op de bebouwing aan de [straatnaam] , voor het gedeelte vanaf de kruising met de Molenlaan tot en met de percelen van eiser en vergunninghouder. Onderdeel van die bebouwing zijn (bedrijfs)woningen, een manege en bedrijfsbebouwing voor een autobedrijf en een groothandel in veevoer. De bebouwing aan dit gedeelte van de [straatnaam] is naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate aaneengesloten om van een concentratie te kunnen spreken. Verder vindt de rechtbank het aannemelijk dat ook de in het gebied voorkomende andere functies dan wonen verblijfsintensief zijn. Dat het gebied, naar eiser stelt, in de Omgevingsvisie niet als bebouwde kom is aangemerkt leidt niet tot een ander oordeel omdat de feitelijke situatie bepalend is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
7. Volgens eiser heeft verweerder bij de beoordeling of het project in strijd is met de goede ruimtelijke ordening de belangen van eiser niet (volledig) betrokken. Eiser stelt dat hij aan strengere regelgeving zal moeten voldoen nu de bedrijfswoning een burgerwoning is geworden, zeker als hij de panden op zijn erf en het gebruik daarvan zou willen uitbreiden. Dit brengt hem in een nadeliger positie.
7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de belangen van eiser voldoende zijn meegewogen. Verweerder onderkent dat bedrijfsactiviteiten op het perceel van eiser gevolgen kunnen hebben voor het woon- en leefklimaat van de woning van vergunninghouder. Omdat de bedrijven op het perceel van eiser ook zonder de omzetting van de woning naar een bedrijfswoning moeten voldoen aan regels over milieubelastende activiteiten, verandert de situatie in de kern niet. Uit akoestisch onderzoek blijkt bij toekomstige verandering of uitbreiding van activiteiten op het perceel de woningen [adres 3] , [adres 2] , [adres 4] en [adres 5] maatgevend zijn.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder, bij het nemen van een beslissing op een aanvraag voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, moet beslissen of hij wel of niet toepassing geeft aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Bij het nemen van die beslissing komt aan verweerder beleidsruimte toe. Daarbij moet hij alle betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de gevolgen die de omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning heeft voor de bedrijvigheid op het perceel van eiser. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat de (voormalige) bedrijfswoning niet is verbonden aan de bedrijfsactiviteiten op het perceel van eiser. Dat brengt mee dat deze woning op basis van milieuregels wordt beschermd tegen milieueffecten van bedrijvigheid op eisers perceel. Dat geldt bijvoorbeeld voor het aspect geluid. Tussen partijen is dit ook niet in geschil.
7.4.
Verweerder is op basis van twee akoestische onderzoeken tot de conclusie gekomen dat in de woning van eiser sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. De omgevingsvergunning schrijft daartoe ook geluidsreducerende maatregelen voor. In het akoestisch onderzoek van 24 oktober 2023 wordt specifiek ingegaan op wat eiser in bezwaar over geluidhinder naar voren heeft gebracht. Eiser heeft de uitkomsten van het akoestisch onderzoek niet betwist met een deskundig tegenadvies. Verder heeft eiser niet concreet kunnen maken dat een goed woon- en leefklimaat in de woning van vergunninghouder niet is gewaarborgd.
7.5.
Het betoog van eiser dat het gebruik van het toegangspad leidt tot gevaarlijke situaties, is niet nader onderbouwd door eiser. Daarbij merkt de rechtbank op dat de omzetting van de woning van vergunninghouder geen verandering brengt in de feitelijke situatie, waarin gebruikers van de toegangsweg al rekening dienen te houden met bewoning van het pand [adres 1] .
7.6.
De slotsom is dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat verlening van de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Persoonsgebonden overgangsrecht als alternatief
8. In het standpunt van eiser dat het de voorkeur heeft om het gebruik als burgerwoning toe te staan op basis van persoonsgebonden overgangsrecht, heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien de omgevingsvergunning te weigeren. Verweerder moet beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals die is ingediend. Zoals hiervoor overwogen, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat verlening van de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De gevraagde omgevingsvergunning is daarom op goede gronden verleend. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het ziet op het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar en ongegrond voor zover het ziet op het bestreden besluit. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
9.1.
Nu het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op eisers bezwaar terecht was ingesteld, doet hieraan niet af. Het griffierecht wordt bij toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb namelijk geacht te worden voldaan voor het beroep tegen het alsnog genomen bestreden besluit. [2]
9.2.
Omdat eiser terecht beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar heeft ingesteld, moet verweerder de kosten vergoeden die zijn gemaakt voor dat beroep. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. In beroep heeft elke proceshandeling een waarden van € 907,-. Het gewicht van de zaak is bepaald op licht (wegingsfactor 0,5) omdat het beroepschrift van 16 november 2023 uitsluitend betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit. De gemaakte proceskosten stelt de rechtbank daarom vast op € 453,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Ince, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:691.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AB6602.