ECLI:NL:RBDHA:2025:6210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL23.30604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een Zuid-Soedanese eiser met vrees voor rekrutering en etnisch geweld

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 april 2025, wordt het beroep van een Zuid-Soedanese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die behoort tot de Nuer bevolkingsgroep, vreest bij terugkeer naar Zuid-Soedan voor gedwongen rekrutering door Nuer-milities en voor etnisch geweld. De rechtbank onderzoekt of de algehele veiligheidssituatie in Zuid-Soedan een reëel risico op ernstige schade met zich meebrengt, zoals bedoeld in artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag terecht is afgewezen, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op gedwongen rekrutering of etnisch geweld. De rechtbank stelt vast dat de situatie in Zuid-Soedan is veranderd sinds de eiser het land heeft verlaten en dat er geen bewijs is dat de Nuer-milities op grote schaal rekruteren. De rechtbank oordeelt dat de vrees van de eiser onvoldoende is onderbouwd en dat de algemene situatie in Zuid-Soedan niet leidt tot een uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskostenvergoeding toe aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30604

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.A.W.A. Vissers),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft op 26 september 2023 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Op 25 oktober 2023 heeft hij beroepsgronden ingediend en deze heeft hij op 19 augustus 2024 aangevuld.
Verweerder heeft op 17 september 2024 een aanvullend besluit genomen (het aanvullende besluit). Het beroep is op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht mede gericht tegen dit aanvullende besluit.
Eiser heeft op 18 oktober 2024 op het aanvullende besluit gereageerd.
Op 5 november 2024 en 8 januari 2025 heeft eiser aanvullende beroepsgronden en stukken ingediend.
Verweerder heeft op 16 januari 2025 op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, [naam] als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit en het aanvullende besluit

Het asielrelaas
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1999, heeft de Zuid-Soedanese nationaliteit en behoort tot de Nuer bevolkingsgroep. Op 11 oktober 2020 (Dublinprocedure) en 19 mei 2021 heeft hij asiel aangevraagd. Hij legt aan zijn asielaanvraag gebeurtenissen vanaf 2013 ten grondslag ten tijde van de Zuid-Soedanese burgeroorlog. Ook in zijn stad Bentiu woedde destijds een oorlog tussen het regeringsleger en de Nuer. De Nuer werden verjaagd naar Leer. Vanuit Leer is eiser gevlucht naar de bossen. De militairen hebben in 2014 in Leer de huizen in brand gestoken en hebben de mensen die er nog waren gedood. Een militie van de Nuer bleef in Leer over en ging mannen rekruteren. Eiser bleef in de bossen om rekrutering door de Nuer-milities te voorkomen. Eiser en andere Nuer kwamen soms stiekem uit het bos naar het dorp om snel te eten en gingen dan weer weg. Op een van deze momenten werd eisers broer gerekruteerd door een Nuer-militie. Deze broer is later gedood in de oorlog. Eiser is gevlucht naar een plaatsje en tijdens het ontvluchten van dat dorp is zijn vader gedood door het regeringsleger en is hun vee meegenomen. In 2015 leefde eiser eveneens in de bossen omdat hij vreesde voor rekrutering door de Nuer-milities. Op een gegeven moment heeft hij zijn familie achtergelaten en is hij naar het VN-kamp in Bentiu gegaan. Onderweg ontmoette hij familie. Tot begin 2016 heeft eiser bij de broer van zijn tante in Kaljaak gelogeerd. Toen vluchtte hij alleen verder, maar hij raakte de weg kwijt en kwam aan bij de Soedanese grens. Eiser is enkele jaren in Soedan gebleven en vervolgens verder gevlucht. Bij terugkeer vreest eiser voor zijn leven vanwege zijn Nuer-etniciteit. Eiser vreest dat de Nuer-milities hem zullen rekruteren en hij vreest gedood te worden door het regeringsleger, dat voornamelijk bestaat uit de rivaliserende Dinka bevolkingsgroep.
Het bestreden besluit
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende twee asielmotieven:
 identiteit, nationaliteit en herkomst (motief 1);
 de onttrekking aan de rekruteringen door de Nuer-milities (motief 2).
2.1.
Verweerder heeft asielmotief 1 geloofwaardig geacht. Omdat eiser onvoldoende heeft onderbouwd hoe hij van 2013 tot 2016 uit handen heeft kunnen blijven van de Nuer-milities, acht verweerder niet geloofwaardig dat eiser zich heeft moeten onttrekken aan rekrutering door de Nuer-milities. Volgens verweerder heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Er is volgens verweerder evenmin sprake van een situatie in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn (15c-situatie). Gelet hierop komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de asielaanvraag daarom afgewezen.
Het aanvullende besluit
3. Bij het aanvullende besluit heeft verweerder het bestreden besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder in het kader van de beoordeling of sprake is van een 15c-situatie de nieuwe jurisprudentie op dit punt betrokken. Verweerder blijft ook in het aanvullende besluit bij het standpunt dat zich geen 15c-situatie voordoet in Zuid-Soedan. Op basis van openbare bronnen concludeert verweerder dat er in Zuid-Soedan geen sprake is van de ‘meest uitzonderlijke situatie’ van willekeurig geweld. Op basis van (actuele) informatie concludeert verweerder dat er ook geen sprake is van een ‘minder uitzonderlijke situatie’ van willekeurig geweld. Het risico om slachtoffer te worden van willekeurig geweld is daarvoor te laag. De individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van eiser verhogen het risico niet.

De beroepsgronden

4. Eiser stelt dat asielmotief 2, de onttrekking aan rekrutering door de Nuer-milities, ten onrechte ongeloofwaardig is geacht. Eiser is niet persoonlijk gerekruteerd door de Nuer-milities, omdat hij zich kon verschuilen in de bossen. Verweerder hanteert op dit punt niet de juiste toets. Eiser stelt dat een gegronde vrees niet gebaseerd hoeft te zijn op persoonlijke ervaringen. Dit volgt uit het UNHCR-handboek “
on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status”. Vervolging moet volgens eiser “reasonably possible” zijn en dat is hier wel degelijk het geval. Verder versterkt het lot van zijn broer eisers vrees dat hij vroeg of laat zelf ook slachtoffer zal worden van rekrutering door de Nuer-milities. Volgens eiser is niet in geschil dat destijds gedwongen rekruteringen plaatsvonden en dat zijn broer is gerekruteerd door de Nuer-milities. Daarnaast stelt eiser dat nog altijd sprake is van veel etnisch geweld in Zuid-Soedan.
4.1.
Eiser betoogt verder dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat in Zuid-Soedan geen sprake is van een 15c-situatie. Verweerder is volgens eiser onvoldoende ingegaan op de aangehaalde berichten van onder meer Vluchtelingenwerk en rapporten van Amnesty International, Human Rights Watch en US Department of State (USDOS). Deze komen uit 2024, terwijl verweerder zich voornamelijk baseert op oudere informatie. In de beroepsprocedure heeft eiser onder meer de volgende landeninformatie overgelegd:
Amnesty International: The State Of The World’s Human Rights (april 2024);
UNHCR Position On Returns To South Sudan – UPDATE IV (mei 2024);
VN Veiligheidsraad: “Situation in South Sudan: Report of the Secretary-General” (29 juli 2024);
UNHCR-artikel: South Sudan: Extension of transitional government will compound dire human rights crisis if leaders do not change course – UN experts (25 september 2024); en
brieven van Vluchtelingenwerk van 1 november 2024 en 23 december 2024.
Naast de geweldsuitbarstingen die blijken uit deze informatie, verwijst eiser naar de ernstige humanitaire crisis in Zuid-Soedan, die (in)direct invloed heeft op het handelen en/of nalaten van de actor(en) van vervolging. Eiser vreest ook voor de algehele veiligheidssituatie vanwege zijn eigen omstandigheden. Hij is jong, sinds 2016 nooit meer in Zuid-Soedan geweest en heeft verder geen (sociaal) vangnet in het land.

Overwegingen van de rechtbank

5. Volgens de rechtbank heeft verweerder de asielaanvraag terecht afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Heeft eiser vanwege zijn Nuer-etniciteit gegronde vrees voor gedwongen rekrutering door de Nuer-milities bij terugkeer?
6. Verweerder erkent dat gedwongen rekrutering plaatsvond tijdens de Zuid-Soedanese burgeroorlog. Dit is niet in geschil tussen partijen. Volgens verweerder trof deze rekrutering echter niet alle Zuid-Soedanese (jonge) mannen. Verweerder stelt dat de verklaringen van eiser over zijn onttrekking aan de rekrutering door de Nuer-milities ongerijmd zijn, omdat niet is onderbouwd hoe eiser al die jaren de Nuer-milities wist te ontwijken.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond voor zover hij verweerders standpunt over de geloofwaardigheid van zijn gestelde onttrekking aan gedwongen rekrutering door de Nuer-milities ter discussie stelt. Ook als de rechtbank aanneemt dat eiser tijdens de burgeroorlog gegronde vrees had om door de Nuer-milities te worden gerekruteerd – waarbij niet is gesteld of gebleken dat eiser specifiek werd gezocht – stelt verweerder terecht dat de algemene situatie rond gedwongen rekruteringen drastisch is veranderd sinds eiser Zuid-Soedan in 2016 heeft verlaten. In augustus 2018 is de “Revitalized Agreement on the Resolution of the Conflict in South Sudan” (de R-ARCSS) getekend. De burgeroorlog tussen de strijdende partijen kwam daarmee tot een einde. Anders dan eiser heeft betoogd, is er geen rechtsregel die verweerder ertoe verplicht om de situatie op het moment van de vlucht van eiser uit Zuid-Soedan te beoordelen. Eiser heeft pas jaren na deze vlucht een asielaanvraag in Nederland ingediend. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank verder het volgende.
6.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit en het aanvullende besluit aan de hand van zowel de algemene informatie over Zuid-Soedan waar eiser naar verwijst als eigen geraadpleegde openbare bronnen, terecht vastgesteld dat eiser bij terugkeer naar Zuid-Soedan geen reëel risico loopt op gedwongen rekrutering door de Nuer-milities. Het is niet in geschil dat er nog een binnenlands gewapend conflict in Zuid-Soedan gaande is, ondanks het tekenen van de R-ARCSS. Uit de rapporten waarnaar eiser heeft verwezen, blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat Zuid-Soedanese Nuer jongens of mannen ondanks het ondertekenen van de R-ARCSS op dit moment nog een reëel risico lopen op gedwongen rekrutering. Verweerder stelt in dat kader terecht dat niet blijkt dat sprake is van gedwongen rekrutering op grote schaal. Verweerder heeft in dit verband gewezen op verschillende rapporten. Eiser heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank, ook gelet op de gemotiveerde weerspreking door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat gedwongen rekrutering door de Nuer-milities in eisers geval “reasonably possible” is. Dat eiser als kind gevlucht is en nog altijd een jonge Nuer man is, is tegen deze achtergrond onvoldoende om aan te nemen dat hij gegronde vrees heeft voor gedwongen rekrutering bij terugkeer.
6.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser vanwege zijn Nuer-etniciteit gegronde vrees voor etnisch geweld bij terugkeer?
7. Eiser betoogt verder dat nog altijd sprake is van veel etnisch geweld in Zuid-Soedan. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, enkel vanwege zijn Nuer-etniciteit, gegronde vrees heeft voor vervolging door bijvoorbeeld het regeringsleger (dat voornamelijk wordt gevormd door de Dinka). De enkele, niet nader onderbouwde vrees om als Nuer gedood te worden door de Dinka is onvoldoende. Verweerder heeft in zijn beleid ook geen risicoprofiel opgenomen voor de Nuer. Verweerder heeft ook terecht meegewogen dat de Nuer de op één na grootste etnische bevolkingsgroep in Zuid-Soedan is.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet.
Rechtvaardigt het geweld in Zuid-Soedan de conclusie dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade?
8. Artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn biedt bescherming in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in een gewapend conflict zo hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, alleen al door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van een ernstige en individuele bedreiging van het leven. Deze uitzonderlijke situatie valt onder de ‘most extreme case of general violence’, bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 17 juli 2008, N.A. tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2008:0717JUD002590407. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat bij de beoordeling of zich de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld voordoet, onder meer het volgende van belang is:
  • de intensiteit van de gewapende confrontaties;
  • het organisatieniveau van de betrokken strijdkrachten;
  • de duur van het conflict;
  • de geografische omvang van de situatie van willekeurig geweld;
  • de daadwerkelijke bestemming van de verzoeker in geval van terugzending naar het betrokken land of gebied;
  • het eventuele opzettelijk geweld dat door de strijdende partijen wordt uitgeoefend tegen burgers;
  • de aanwezigheid van een veiligheidsstructuur; en
  • het aantal ontheemden.
8.1.
Het Hof van Justitie heeft in het arrest X. en Y. nadere uitleg gegeven over de toepassing van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn (arrest van 9 november 2023, ECLI:C:EU:2023:843). Uit dit arrest volgt dat ook bij een mindere mate van willekeurig geweld sprake kan zijn van een reëel risico op ernstige schade vanwege willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict. Dat is het geval als de betreffende vreemdeling met individuele elementen, voornamelijk eigen aan het privé-, familie- of beroepsleven, aannemelijk kan maken dat hij een verhoogd risico daarop loopt. Dit is de zogenaamde ‘minder uitzonderlijke situatie’ en hierbij geldt een glijdende schaal: hoe meer willekeurig geweld er plaatsvindt, hoe minder individuele elementen nodig zijn om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen.
8.2.
Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat bij de beoordeling of zo’n uitzonderlijke situatie zich voordoet onder meer van belang is of de bij het gewapende conflict betrokken partijen zich richten tegen burgers of vechten op een manier die het risico op willekeurige burgerslachtoffers vergroot, of de geweldpleging wijdverspreid is, of het gewapende conflict al dan niet beperkt is tot bepaalde gebieden, en ook hoeveel burgers slachtoffer zijn geworden van het geweld of als gevolg daarvan ontheemd zijn geraakt (uitspraak van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1054, onder 2.1). Bij deze beoordeling moeten alle omstandigheden van het concrete geval, met name die welke kenmerkend zijn voor de situatie in het land van herkomst van de vreemdeling, globaal in aanmerking worden genomen (zie het arrest van het Hof van Justitie van 10 juni 2021, CF en DN tegen Bundesrepublik Deutschland, ECLI:EU:C:2021:472, punten 39 tot en met 45).
8.3.
Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat de beoordeling van het gewicht van het willekeurige geweld in het kader van een gewapend conflict op beleidsniveau plaatsvindt op basis van actuele landeninformatie, of uit andere gezaghebbende openbare bronnen, indien er geen ambtsbericht beschikbaar is. Voor Zuid-Soedan is geen ambtsbericht beschikbaar, zodat andere gezaghebbende openbare bronnen zijn gebruikt. Verweerder heeft deze bronnen vermeld in het aanvullende besluit en het verweerschrift.
8.4.
Ondanks dat de Zuid-Soedanese burgeroorlog met het tekenen van R-ARCSS is geëindigd, is nog steeds sprake van veel geweld in het land. Veel van de gemaakte afspraken zijn nog altijd niet nagekomen. In conflictgebieden lopen burgers het risico te worden gedood, gewond te raken, slachtoffer te worden van ontvoering of seksueel geweld, ontheemd te raken en middelen van bestaan te verliezen. Dit volgt ook uit het door eiser aangehaalde UNHCR-rapport Position On Returns To South Sudan – UPDATE IV (mei 2024). De NGO Armed Conflict Location & Event Data (ACLED) registreerde het meeste geweld als geweld tussen clans, waarbij er vooral sprake is van wederzijdse veediefstallen. In sommige gevallen lijkt het om roofovervallen te gaan en sommige incidenten worden toegeschreven aan actieve clan-milities in bepaalde regio’s. Uit het door eiser aangehaalde rapport Situation in South Sudan: Report of the Secretary-General (29 juli 2024) volgt dat er sprake is van vee-gerelateerd intercommunaal geweld, en dat de veiligheidssituatie is verslechterd als gevolg van politieke en etnische spanningen vanwege de uitstel van een vredesconferentie. Eiser stelt verder terecht dat, zoals ACLED ook op haar website aangeeft, het belangrijk is te beseffen dat de cijfers over het aantal dodelijke burgerslachtoffers niet alleszeggend zijn als het gaat om de beoordeling van de veiligheidssituatie. De organisatie Fund for Peace zet Zuid-Soedan over 2023 op de derde plaats van de meest fragiele staten ter wereld. Alleen Jemen (tweede plaats) en Somalië (eerste plaats) scoren slechter. Het aantal ontheemden in Zuid-Soedan is hoog en zij lopen serieuze veiligheidsrisico’s, zoals seksueel geweld, gedwongen uithuwelijking en rekrutering door gewapende groeperingen.
8.5.
De rechtbank ziet in dat de veiligheidssituatie in Zuid-Soedan zeer zorgelijk is. Maar de drempel om een uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld aan te nemen, ligt hoog (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, onder 2.9). Ten aanzien van het aantal dodelijke burgerslachtoffers overweegt de rechtbank het volgende. Terwijl het geweld tijdens de burgeroorlog (2013-2018) naar schatting 400.000 burgers het leven kostte en honger als oorlogswapen werd ingezet, is er na de oorlog een drastische daling te zien van zowel het geweldsniveau als het aantal dodelijke burgerslachtoffers. Verweerder heeft dit deugdelijk onderbouwd aan de hand van door ACLED gerapporteerde sterfgevallen. Het geweld kan, ten gevolge van de lokale ontwikkelingen, in een bepaalde deelstaat ineens toe- of afnemen ten opzichte van een voorgaande periode. Zo vielen er in 2021 2.156 doden, in 2022 waren dat er 1.890 en in de eerste helft van 2023 waren dat er 957 waarbij het aantal doden in het tweede kwartaal gehalveerd was ten opzichte van het eerste kwartaal (309 doden in het tweede kwartaal, ten opzichte van 648 doden in het eerste kwartaal). Van september 2023 tot 1 april 2024 waren er in totaal 537 doden. Volgens ACLED zijn er in de periode van 1 september 2024 tot en met 1 december 2024 in totaal 77 doden gevallen. Eiser betwist deze aantallen dodelijke slachtoffers zoals verweerder die bij de beoordeling heeft betrokken niet. Verweerder stelt naar het oordeel van de rechtbank terecht, zonder daarbij het aanzienlijke aantal dodelijke burgerslachtoffers te bagatelliseren, dat dit aantal in verhouding tot het totale bevolkingsaantal – ongeveer tussen de 8,6 en 12,44 miljoen ten tijde van het bestreden besluit –, niet hoog genoeg is om een uitzonderlijke situatie te rechtvaardigen. Omdat het aantal dodelijke slachtoffers slechts één aspect is binnen de bredere beoordeling, wordt ermee rekening gehouden dat cijfers niet allesbepalend zijn. Zij spelen echter wel een zeer belangrijke rol bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van de ‘most extreme cases of general violence’.
8.6.
Verweerder heeft de bronnen en argumenten die eiser naar voren heeft gebracht deugdelijk betrokken in de beoordeling. Deze bronnen geven geen blijk van een wezenlijke verslechtering van de situatie in Zuid-Soedan die rechtvaardigt dat alsnog het bestaan van een uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld wordt aangenomen. Het USDOS-rapport van 23 april 2024 waarnaar eiser heeft verwezen (USDOS - US Department of State: 2023 Country Report on Human Rights Practices: South Sudan), maakt melding van een geweldsuitbarsting die heeft geleid tot grootschalige ontheemding in de regio Unity, waar eiser vandaan komt. Dit blijkt ook uit de cijfers van ACLED. Verweerder heeft echter terecht gesteld dat dergelijke geweldsuitbarstingen eerder sporadisch dan structureel zijn. De rechtbank ziet in de (genoemde) bronnen geen aanleiding om anders te concluderen. Dat de grootste aantallen ontheemden zich onder meer in deze regio bevinden, is in dit verband niet doorslaggevend.
8.7.
Verder heeft eiser aangevoerd dat de uitzonderlijke situatie volgt uit de combinatie van het aantal dodelijke burgerslachtoffers en de erbarmelijke humanitaire omstandigheden in het land. In het arrest Sufi en Elmi van 28 juni 2011 onderscheidt het EHRM humanitaire problemen die in overwegende mate zijn ontstaan als gevolg van een gewapend conflict van humanitaire problemen die worden veroorzaakt door armoede en natuurrampen (ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907, paragrafen 281 t/m 283). Volgens eiser is de slechte humanitaire situatie in het land, die onder meer wordt gekenmerkt door de uitbraak van ziektes en het bestaan van ernstige voedseltekorten, een gevolg van het gewapende binnenlands conflict door de jaren heen. Eiser is echter niet geslaagd in het aannemelijk maken van deze stelling. Uit de door hem vermelde bronnen blijkt dat klimatologische omstandigheden bijdragen aan conflicten over natuurlijke hulpbronnen in het land. Grote overstromingen verwoesten de infrastructuur, brengen landbouw en veeteelt ernstige schade toe en beperken de toegang tot basisdiensten, zoals medische zorg, en de levering van humanitaire hulp. Daarnaast worden de veiligheidssituatie en de humanitaire situatie in het land beïnvloed door de komst van vluchtelingen en terugkeerders uit Soedan. Verder wordt vermeld dat actieve conflicten, onveilige situaties, bewegingsbeperkingen en geweld tegen VN-personeel de levering van hulp belemmeren. Ook zijn humanitaire activiteiten in de regio Unity tijdelijk opgeschort vanwege actieve vijandelijkheden. Verweerder stelt echter terecht dat niet is gebleken dat humanitaire hulp doelbewust en op grote schaal wordt gehinderd of als oorlogswapen wordt ingezet. Het is ook niet gebleken dat de actieve vijandelijkheden of geweldsuitbarstingen op dit moment (of in een bepaalde periode vanaf de indiening van de onderhavige asielaanvraag) zodanig structureel zijn dat de Zuid-Soedanese autoriteiten doelbewust een humanitaire crisis toestaan of hebben gecreëerd.
8.8.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat uit gezaghebbende, actuele en openbare bronnen niet volgt dat in Zuid-Soedan sprake is van uitzonderlijke situatie waarin een burger door zijn enkele aanwezigheid in het land een reëel risico op ernstige schade loopt.
8.9.
Naar het oordeel van de rechtbank betoogt eiser verder tevergeefs dat zijn individuele omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen en dat deze een verhoogd risico op ernstige schade opleveren. Verweerder stelt terecht dat eisers specifieke omstandigheden, zoals zijn vrees voor gedwongen rekrutering en geweld vanwege zijn Nuer-etniciteit, onvoldoende zijn om een dergelijk verhoogd risico aan te nemen. Hierbij is van belang dat niet is gebleken dat rekrutering thans op grote schaal voorkomt of dat de Nuer thans op grote schaal worden vervolgd.
8.10.
Ook is niet gebleken van andere persoonlijke, familie- of beroepsomstandigheden waardoor eiser een verhoogd risico loopt op willekeurig geweld. Eiser voert aan dat hij geen sociaal vangnet heeft in Zuid-Soedan, jongvolwassen is en al ruim tien jaar buiten het land verblijft. Ter zitting heeft hij een ‘Proof of Registration’ van de UNHCR overgelegd van zijn familieleden, die in een vluchtelingenkamp in Kenia verblijven. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, in het licht van de veiligheidssituatie in Zuid-Soedan zoals hiervoor beoordeeld, niet leiden tot een verhoogd risico op willekeurig geweld (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927).
8.11.
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

9. Verweerder heeft de asielaanvraag terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
10. Omdat verweerder een aanvullend besluit heeft moeten nemen, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt voor het indienen van het beroepschrift. De rechtbank stelt deze vergoeding vast op € 907,- op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met wegingsfactor 1). Omdat het aanvullende besluit rechtmatig is, ziet de rechtbank geen aanleiding voor toekenning van een vergoeding voor de schriftelijke reactie daarop of voor het bijwonen van de zitting.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, voorzitter, en mr. B. van Velzen en mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.