ECLI:NL:RBDHA:2025:6202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL24.47384
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser wegens onvoldoende geloofwaardigheid van bekering tot het christendom en vrees voor dienstplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 2003, heeft op 25 januari 2023 asiel aangevraagd na een reis vanuit Iran. De minister heeft zijn aanvraag op 21 november 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij hij de afvalligheid van de islam en de bekering tot het christendom als één verstrengeld proces heeft aangemerkt. De rechtbank heeft op 27 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de minister de afwijzing terecht heeft gehandhaafd. Eiser heeft onvoldoende overtuigende verklaringen afgelegd over zijn bekering en de redenen daarvoor. De rechtbank stelt vast dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de afvalligheid van de islam en de bekering tot het christendom niet als afzonderlijke asielmotieven kunnen worden beschouwd. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op vervolging, noch dat hij vreest voor de dienstplicht, aangezien deze vrees niet eerder als asielmotief naar voren is gebracht.

De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van eiser terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. Spelt en is op 7 maart 2025 openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47384
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2003. Hij heeft op 25 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 21 november 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Tifhe als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt dat hij op zijn zestiende de islam heeft verlaten omdat hij God kwijt was. Eisers vader stuurde eiser naar Koran lessen. Eiser is verkracht door zijn Koran leraar en leefde in angst voor Allah. Eiser heeft in die periode een vriend leren kennen die christen was. Die vriend heeft eiser verteld over het christendom. Eiser heeft van die vriend een bijbel gekregen. Eiser las in de bijbel en bezocht samen met zijn vriend in Iran een huiskerk. Eiser heeft zich bekeerd tot het christendom. Op 21 juni 2022 is eiser vanuit Iran naar Nederland gereisd voor vakantie. Na een verblijf in Duitsland tot 18 januari 2023 heeft eiser op 25 januari 2023 in Nederland asiel aangevraagd. Op 14 mei 2023 is hij in Nederland gedoopt. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Iran door de Iraanse autoriteiten wordt vervolgd en gedood. Zijn broer en moeder zijn al vanwege de problemen van eiser in Iran gearresteerd.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
bekering tot het christendom;
problemen vanwege de bekering tot het christendom.
De minister heeft het eerste element geloofwaardig bevonden, maar het tweede en derde element niet. Eiser wordt niet aangemerkt als een vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Omdat eiser niet onmiddellijk asiel heeft aangevraagd toen dat mogelijk was heeft de minister de aanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, onder h in samenhang met artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen als kennelijk ongegrond.
Over de afvalligheid als zelfstandig element
5. Eiser voert in beroep allereerst aan dat, omdat hij zich eerst heeft afgewend van de islam en hij daarna pas is bekeerd tot het christendom, de afvalligheid als zelfstandig asielmotief moet worden beoordeeld. Hij stelt dat hij zich heeft afgewend van de islam, een aantal maanden zonder geloof heeft geleefd en daarna in aanraking is gekomen met het christendom. Vanwege zijn jonge leeftijd was het voor eiser moeilijk om het proces van zijn afvalligheid tijdens de gehoren goed te kunnen beschrijven. Eiser verwijst naar het rapport Toetsing bekering van [eiser] van Stichting Gave van 18 februari 2025 dat hij in beroep heeft ingediend. In het rapport staat over de afvalligheid onder meer dat eiser is gedoopt en dat daarmee zijn gestelde afvalligheid is onderbouwd. Er is ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is geweest van een aparte fase van afvalligheid van de islam die onderscheiden kan worden van het proces van bekering. Er was al sprake van afvalligheid van de islam voordat eiser kennismaakte met het christendom.
5.1.
Deze grond slaagt niet. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de minister de gestelde afvalligheid van de islam had moeten aanmerken als een zelfstandig element. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat bij de gestelde afvalligheid van de islam en de bekering tot het christendom sprake was van één verstrengeld proces waarbij geen duidelijk te onderscheiden fasen kunnen worden aangewezen. De minister heeft zich daarvoor mogen baseren op de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor:1
Was er voor u een duidelijk moment dat u zich afwendde van de islam? Ja.
1 Nader gehoor eiser, p. 15.
Wanneer was dat?
De exacte datum weet ik niet meer. Het enige dat ik te weten ben gekomen is dat ik God was kwijtgeraakt.
Was u toen al in aanraking gekomen met het christendom?
Ja, het hoort bij de periode dat ik met mijn vriend hierover sprak. Ik bedoel de periode waar ik over vertelde, waarin ik een vacuüm voelde.
Hoe oud was u toen u voor het eerst persoonlijk in aanraking kwam met het christendom via uw vriend?
Toen was ik 17. Tussen 17 en 18.
Heeft het christendom een rol gespeeld in uw afwending van de islam? Ja 100%.
Was u al in aanraking gekomen met het christendom toen u definitief afviel van de islam? Ja, ik was bezig met mijn onderzoek over het christendom. Ik heb die vriend leren kennen. In het begin heeft hij mij indirect de weg laten zien.
De minister heeft daarom mogen bepalen dat eisers gestelde afwending van de islam, volgens werkinstructie WI 2022/3, niet apart wordt getoetst. De gestelde afwending van de islam en bekering tot het christendom zijn één onlosmakelijk verbonden proces. Eiser heeft ook verklaard dat hij altijd in een God heeft geloofd en dus is blijven geloven.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister aan het door eiser overgelegde rapport van Stichting Gave op dit punt niet dezelfde waarde heeft hoeven hechten als eiser wenst te zien. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een organisatie als Stichting Gave, anders dan verweerder, geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht. Wel kan een rapport van Stichting Gave dienen ter staving van een gestelde bekering van een vreemdeling, maar dat laat onverlet dat die vreemdeling (ook) tegenover de minister overtuigende verklaringen moet kunnen afleggen over zijn bekering, het proces dat daartoe heeft geleid en de gestelde verdieping van zijn geloof2. De minister heeft mogen vaststellen dat de afvalligheid geen los element en daarmee geen los asielmotief is.
Bekering tot het christendom
6. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de beoordeling van een gestelde bekering in beginsel een vaste gedragslijn toepast, die is neergelegd in werkinstructie WI 2022/3. Uit deze werkinstructie blijkt dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering drie elementen betrekt, te weten: de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de praktische invulling hiervan. Alle drie de elementen worden betrokken bij de beoordeling. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventueel eerdere procedures. Als er ten aanzien van één element minder goede verklaringen zijn afgelegd, kunnen de andere elementen dit ‘compenseren’, mits de vreemdeling in staat is daarover wel verklaringen af te leggen die overtuigend genoeg zijn om de zwakkere elementen te ‘compenseren’.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2059.
De motieven voor en het proces van bekering
6.1.
Eiser voert aan dat zijn bekering tot het christendom ten onrechte ongeloofwaardig is geacht door de minister. Anders dan de minister stelt, heeft eiser niet summier en oppervlakkig verklaard over zijn kennismaking met het christendom. Eiser is van mening dat hij duidelijk heeft uitgelegd hoe hij met het christendom in aanraking is gekomen en waarom hij geïnteresseerd raakte in het christendom. Ook heeft eiser niet oppervlakkig verklaard over zijn vriend en heeft hij uitgelegd op welke wijze hij van zijn twijfels over de bijbel is afgekomen. Eiser heeft ook niet tegenstrijdig verklaard over wanneer hij bekeerd is. Er is sprake van een proces en niet van een vaststaand moment.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers verklaringen over de motieven en het proces van zijn bekering onvoldoende zijn. De minister heeft hierbij mogen betrekken dat eisers verklaringen niet voldoende inzicht hebben gegeven in de kennismaking met het christendom. Eiser heeft niet uitgelegd waarom hij interesse had in het christendom en wat de reden was om onderzoek te doen naar het christendom. Eiser had hier meer uitleg over moeten kunnen geven.
6.3.
Daarnaast heeft de minister mogen tegenwerpen dat eiser weinig over zijn vriend kon vertellen. Eiser kon niets vertellen over het geloof van die vriend en evenmin kon hij uitleggen waarom hij zijn vriend vertrouwde terwijl hij niets over diens persoonlijke situatie wist. Omdat eiser hem een vriend noemt en stelt dat hij met hem mee ging naar huiskerken heeft de minister mogen verwachten dat eiser meer over deze vriend kon vertellen.
6.4.
De rechtbank oordeelt verder dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser oppervlakkig heeft verklaard over hoe eiser van zijn twijfels over de bijbel is afgekomen. Dat hij vragen heeft gesteld, heeft de minister een onvoldoende verklaring mogen vinden omdat eiser niet duidelijk heeft gemaakt hoe dit heeft geholpen. Er is niet duidelijk gemaakt waarom eiser overtuigd is geraakt van het christendom. Eisers stelling dat de minister hem geen vragen hierover heeft gesteld, wordt niet gevolgd. Op pagina 34 van het nader gehoor is eiser meerdere keren gevraagd hoe het lezen van de bijbel zijn twijfels zou hebben weggenomen.
6.5.
De minister heeft eiser ook mogen tegenwerpen dat eiser wisselend heeft verklaard door in het aanmeldgehoor te zeggen dat hij in Nederland is bekeerd en vervolgens te zeggen dat hij in Iran is bekeerd. Hoewel een bekering een proces is, mag van eiser verwacht worden dat hij eenduidig kan verklaren over het moment dat hij is bekeerd tot het christendom en wanneer hij zichzelf als christen zag. De minister heeft hierbij mogen betrekken dat, hoewel het aanmeldgehoor in beginsel bedoeld is om de identiteit, nationaliteit en herkomst vast te stellen, dat niet betekent dat in dat gehoor afgelegde tegenstrijdige verklaringen niet mogen worden tegengeworpen. Dit geldt vooral ook als deze verklaringen, zoals hier, zien op de kern van de asielaanvraag.
6.6.
De minister heeft eiser ook mogen tegenwerpen dat eiser oppervlakkig en summier heeft verklaard over de ontwikkelingen in eisers geloof sinds de geloofsbelijdenis. De enkele stelling van eiser dat hij God meer voelt en dat zijn innerlijke geloof is ontwikkeld mocht de minister onvoldoende vinden. Zeker omdat het gaat om recente ontwikkelingen, mag van eiser meer diepgang verwacht worden.
6.7.
Gelet op de oppervlakkige en deels tegenstrijdige verklaringen van eiser heeft de minister zich ook op dit punt op het standpunt kunnen stellen dat aan het rapport van de Stichting Gave niet de betekenis toekomt die eiser daaraan wenst te zien toegekend. De beroepsgronden slagen niet.
De kennis van het nieuwe geloof en de praktische invulling
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet wisselend heeft verklaard over hoe hij zich verdiept in het christelijke geloof. Hij heeft verteld dat hij zich op verschillende manieren met het geloof bezighoudt. Hierdoor groeit zijn kennis nog steeds. Daarbij is hij gedoopt, leest hij de bijbel, gaat hij naar de kerk en bidt hij. Eiser heeft verklaringen van leden van de kerk(en) waar eiser komt, ingebracht. Die verklaringen onderbouwen het standpunt van eiser.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat dat de minister heeft kunnen vaststellen dat de verklaringen van eiser over zijn kennis van het christelijke geloof en over de activiteiten die hij in dat kader verricht, niet tot een ander standpunt leiden. Eiser heeft wel kennis van het christendom, maar hij heeft niet kunnen uitleggen wat dat voor hem persoonlijk betekent. De minister heeft eiser ook mogen tegenwerpen dat eiser te summier en niet persoonlijk heeft verteld over wat de doop voor hem heeft betekend en welk effect de doop op zijn leven heeft. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken wat de innerlijke beleving van eiser is. De overgelegde verklaringen van leden van de kerk maken dit niet anders. In de verklaringen is beschreven wat eiser doet, maar ze geven geen blijk van de innerlijke beleving van eiser. De beroepsgronden slagen niet.
Terugkeerproblemen
8. Eiser heeft aangevoerd dat hij gelet op zijn bekering niet kan terugkeren naar Iran omdat hij bij terugkeer ondervraagd en vervolgd zal gaan worden.
8.1.
Deze grond slaagt niet. De minister heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser is bekeerd tot het christendom. Eiser is legaal uitgereisd uit Iran. Niet valt in te zien dat eiser in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. De minister heeft mogen meewegen dat uit algemene landeninformatie niet blijkt dat iedereen die uit het Westen komt, ondervraagd zal worden bij terugkeer in Iran. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat een ondervraging van eiser bij terugkeer weliswaar niet kan worden uitgesloten, maar dat contact met de Iraanse autoriteiten of een ondervraging niet gelijk staat aan zwaarwegende problemen die vervolging of ernstige schade met zich meebrengen3. De minister stelt ook terecht dat uit het Ambtsbericht Iran niet volgt dat terugkerende, afgewezen asielzoekers die worden ondervraagd, systematisch te maken krijgen met of te vrezen hebben voor vervolging4. Uit het Ambtsbericht5 blijkt ook dat het aantal terugkeerders dat problemen ondervindt bij terugkeer, beperkt is. De minister heeft ook mogen opmerken dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser een bekering tot het christendom of afvalligheid wordt toegedicht en/of dat de Iraanse autoriteiten hiervan op de hoogte zouden zijn. De stelling van eiser dat zijn broer en moeder vanwege de problemen van eiser zouden zijn gearresteerd, is op geen enkele manier onderbouwd. Eiser heeft verder geen individuele omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat hij eerder problemen met de Iraanse autoriteiten heeft gehad en/of dat bekend is dat eiser als asielmotief heeft aangevoerd dat hij bekeerd is tot het christendom.
3 Algemeen Ambtsbericht Iran, september 2023.
4 Algemeen Ambtsbericht Iran, september 2023, pagina 115.
5 Algemeen Ambtsbericht Iran, september 2023, pagina 117-118.
8.2.
Eiser heeft op de zitting nog gesteld dat hij bij terugkeer naar Iran vreest voor de dienstplicht. De rechtbank stelt met de minister vast dat eiser dit, ondanks het feit dat eiser uitgebreid is gehoord over zijn asielmotieven en correcties en aanvullingen op het nader gehoor en een zienswijze op het voornemen om zijn asielaanvraag af te wijzen heeft uitgebracht, niet eerder als asielmotief naar voren heeft gebracht. De rechtbank gaat hier daarom aan voorbij. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. De minister heeft de aanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C.W. Ris-van Huussen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.