ECLI:NL:RBDHA:2025:616

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
C/09/678114 / FT RK 25/6, C/09/678115 / FT RK 25/7, C/09/678116 / FT RK 25/8, C/09/678117 / FT RK 25/9
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in het kader van een dreigende woningontruiming

Op 20 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, een particulier huurderspaar, een voorlopige voorziening hebben aangevraagd om ontruiming van hun woning te voorkomen. De verhuurder had op 8 januari 2025 de ontruiming aangekondigd, wat een bedreigende situatie voor de verzoekers creëerde. De verzoekers hebben de rechtbank verzocht om de ontruiming voor zes maanden te verbieden, zodat zij de kans kregen om een minnelijk traject voor hun schulden af te ronden. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie en dat de verzoekers al in september 2024 zijn begonnen met schuldhulpverlening. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de huurtermijnen voor de maanden oktober 2024 tot en met januari 2025 zijn voldaan en dat de verzoekers in staat zijn om de toekomstige huurtermijnen te betalen. Na een belangenafweging heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van de verzoekers zwaarder wegen dan die van de verhuurder, die zelf geen professionele verhuurder is en niet overtuigend heeft aangetoond dat hij in financiële problemen verkeert. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de verzoekers toegewezen en de ontruiming voor zes maanden verboden, onder de voorwaarde dat de huurtermijnen op tijd worden betaald. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 januari 2025.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/678114 / FT RK 25/6, C/09/678115 / FT RK 25/7,
C/09/678116 / FT RK 25/8, C/09/678117 / FT RK 25/9
vonnis op grond van artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet van 20 januari 2025

1.[verzoeker 1],

2.
[verzoeker 2],
beiden wonende te [adres], [postcode] [woonplaats],
hierna: verzoekers,
advocaat: mr. P.A. Loeff,
tegen
[verhuurder],
wonende te [woonplaats],
hierna: verhuurder,
gemachtigde: Deurwaarderskantoor Van Lith B.V.
Waar deze zaak over gaat
Op 8 januari 2025 wilde verhuurder de woning van verzoekers ontruimen. Hierdoor is voor verzoekers een bedreigende situatie ontstaan. Verzoekers hebben de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening uit te spreken, waarbij de ontruiming van hun woning voor zes maanden wordt verboden. Verzoekers zijn daardoor in de gelegenheid om het minnelijk traject af te ronden. De rechtbank wijst het verzoek toe en legt hierna uit waarom zij zo beslist. Eerst volgt informatie over het verloop van de procedure tot nu toe.

1.De procedure

1.1.
Op 3 januari 2025 hebben verzoekers gevraagd om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet (Fw). Daarbij hebben verzoekers ook een WSNP-verzoek ingediend.
1.2.
Het verzoek houdt in dat verhuurder wordt verboden om de woning aan het adres [adres], [postcode] [woonplaats] te ontruimen. Verzoekers huren deze woning van verhuurder. De ontruiming stond gepland op 8 januari 2025.
1.3.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 6 januari 2025 verhuurder verboden de woning te ontruimen totdat op het verzoek van verzoekers een eindbeslissing is genomen.
1.4.
De rechtbank heeft op 10 januari 2025 aanvullende stukken ontvangen van mr. Loeff.
1.5.
Het verzoek tot het afgeven van de voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 16 januari 2025. Op deze zitting verschenen:
- verzoekers,
- mr. Loeff, vergezeld door een kantoorgenoot,
- mevrouw N. Benseddik, schuldhulpverlener van de gemeente Den Haag,
- verhuurder,
- mr. F.J.M. van der Bruggen, werkzaam bij gemachtigde Deurwaarderskantoor Van
Lith B.V.

2.Standpunten van partijen

2.1.
Verzoekers stellen, samengevat, dat verhuurder hun woning wil ontruimen en dat hierdoor voor hen een bedreigende situatie is ontstaan. Verzoekers hebben de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening uit te spreken, waarbij de ontruiming van hun woning voor zes maanden wordt verboden. Verzoekers zullen daardoor in de gelegenheid worden gesteld om het minnelijk traject af te ronden.
2.2.
Verhuurder heeft op de zitting mondeling verweer gevoerd. De rechtbank zal de punten uit dit verweer, voor zover relevant, in de beoordeling behandelen.

3.De beoordeling

Het doel van de voorlopige voorziening

3.1.
Bij een gedwongen ontruiming, de beëindiging van de levering van gas, water en/of elektriciteit, of de opzegging of ontbinding van een zorgverzekering, is sprake van een bedreigende situatie. De wet biedt in die gevallen de mogelijkheid om die bedreiging tijdelijk op te schorten, zodat verzoekers in staat zijn het minnelijke traject voort te zetten. Zij kunnen dan met hun schuldeisers een regeling voor hun schulden proberen te bereiken en worden in die periode dan niet gehinderd door (executie)maatregelen. Voorwaarde is wel dat is gestart met het minnelijk traject.
Is sprake van een bedreigende situatie?
3.2.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval sprake is van een bedreigende situatie. De woningontruiming was namelijk aangezegd tegen 8 januari 2025.
Is een aanvang gemaakt met schuldhulpverlening?
3.3.
Met schuldhulpverlening is een aanvang gemaakt. In september 2024 zijn verzoekers via een zogenoemde vroegsignalering in beeld geraakt bij de gemeente Den Haag, waarna bij de gemeente een schuldhulpverleningstraject is opgestart. Er is een plan van aanpak opgesteld en de gemeente is (onder meer) bezig met het verder in kaart brengen van de totale schuldenlast. De inspanningen van de gemeente zijn kennelijk ook gericht op het verder in evenwicht brengen en houden van inkomsten en uitgaven van verzoekers. Mr. Loeff zal het minnelijk traject (verder) uitvoeren. Verwachting is dat binnen enkele weken een voorstel tot schuldregeling kan worden opgesteld en aan de schuldeisers kan worden gezonden.
Worden de lopende termijnen betaald?
3.4.
Om het verzoek tot een voorlopige voorziening te kunnen toewijzen, is nodig dat de lopende huurtermijnen op tijd worden voldaan. Dat volgt uit de wet (artikel 287b lid 4 Fw jo. artikel 305 lid 2 Fw).
3.5.
Uit de stukken blijkt en op zitting is besproken dat de huur voor de maanden oktober 2024 tot en met januari 2025 inmiddels is voldaan en dat betaling van de daaropvolgende maanden ervan voldoende is gegarandeerd. Mevrouw Jillissen ontvangt inkomsten uit loondienst en aan verzoekers is een aanvullende Participatiewet-uitkering toegekend. De uitkeringsinstantie zal van die uitkering de toekomstige huurtermijnen voldoen. Daar komt bij dat op korte termijn budgetbeheer bij de gemeente Den Haag wordt opgestart. De budgetbeheerder zal de financiën van verzoekers beheren en de vaste lasten voldoen. De rechtbank is, gelet op deze omstandigheden, van oordeel dat betaling van de volgende huurtermijnen voldoende is gegarandeerd.
Belangenafweging
3.6.
Nu is voldaan aan de voorwaarden waaronder het verzoek om een voorlopige voorziening kan worden toegewezen, dient een belangenafweging plaats te vinden tussen de belangen van verzoekers en die van verhuurder.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat de belangen van verzoekers in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van verhuurder. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
3.8.
De belangen van verzoekers bij het kunnen beschikken over woonruimte spreken voor zich. Zij hebben belang bij het behoud van de woning, niet alleen om te kunnen beschikken over onderdak, maar ook om vanuit een stabiele woonsituatie verder aan een oplossing voor hun schulden te werken.
3.9.
Verhuurder heeft gesteld dat hij zelf in financiële problemen komt als gevolg van de betalingsproblemen van verzoekers. Hij is geen professionele verhuurder en al twee jaar lang is de huur vrijwel nooit op tijd betaald. De huurtermijnen voor de maanden mei tot en met september 2024 zijn zelfs helemaal niet betaald. Ook is door verhuurder aangevoerd dat zijn (proces)kosten oplopen en onbetaald worden gelaten. Ter compensatie van een en ander wil hij de woning ontruimen, zodat hij die aan een andere partij kan verhuren voor een marktconforme huurprijs.
3.10.
De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij. De enkele mededeling van verhuurder dat hij zelf in financiële problemen komt, is niet overtuigend om tot de conclusie te komen dat daar sprake van is. De rechtbank betrekt daarbij dat verhuurder op de zitting ook heeft verklaard dat hij de woning niet verhuurt om daar geld mee te verdienen. Hij heeft de woning gekocht als belegging voor de toekomst. Het belang van verhuurder om zijn vordering betaald te krijgen en niet verder te laten oplopen, spreekt wel voor zich. Dit belang wordt door toewijzing van het verzoek echter niet geschaad. In de eerste plaats is voldoende gegarandeerd dat de vordering van verhuurder niet verder oploopt. Daar komt bij dat ook verhuurder gebaat is bij een geslaagde minnelijke regeling en die is alleen mogelijk in (voldoende) stabiele, niet bedreigende omstandigheden. In het licht van het voorgaande weegt het belang van verhuurder om de woning te kunnen verhuren tegen een hogere huurprijs evenmin op tegen het belang van verzoekers bij behoud van de woning. Ontruiming van de woning zal namelijk tot gevolg hebben dat verzoekers de kans op een schuldenvrije toekomst wordt ontnomen. Dat verhuurder onbetaald gelaten huurtermijnen en kosten wil compenseren met een hogere huurprijs, maakt dat niet anders. Hoewel verzoekers de verplichtingen uit de huurovereenkomst moeten nakomen, mag van verhuurder worden verwacht dat hij bekend is met de risico’s die het verhuren van een woning met zich meebrengt. Ten slotte weegt de rechtbank mee dat het schuldhulpverleningstraject nu echt in gang is gezet en dat verzoekers zich er bewust van zijn dat zij voortvarend aan de slag moeten gaan met dat traject. Onder deze omstandigheden dienen naar het oordeel van de rechtbank de belangen van verzoekers zwaarder te wegen dan de belangen van verhuurder.
3.11.
De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen. Daarmee wordt verzoekers de gelegenheid geboden om het minnelijke traject voort te zetten met als doel om met hun schuldeisers, waaronder verhuurder, een regeling voor de schulden te bereiken en/of het minnelijke traject af te ronden.
3.12.
De voorlopige voorziening wordt gegeven onder de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen op tijd en volledig worden betaald. Indien voortaan de huur (of de gebruiksvergoeding) niet volledig of niet op tijd wordt betaald, vervalt deze voorziening en wordt dus het risico gelopen dat de woning alsnog moet worden ontruimd.
3.13.
Verzoekers hebben ook een WSNP-verzoeken ingediend. Op het WSNP-verzoek kan nog niet worden beslist, omdat het minnelijke traject nog niet is afgerond. De wet schrijft voor dat de schuldhulpverlener uiterlijk vier weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt aan de rechtbank (artikel 287b lid 6 Fw). Na ontvangst van dit verslag en een compleet WSNP-verzoek zal de behandeling van dat verzoek worden ingepland.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verbiedt [verhuurder] tot ontruiming van de woning van [verzoeker 1] en
[verzoeker 2] op het adres [adres], [postcode] [woonplaats] over te gaan;
  • bepaalt dat deze voorziening slechts geldt onder de voorwaarde dat
  • bepaalt dat deze voorziening geldt totdat de uitspraak op het WSNP-verzoek in kracht van gewijsde is gegaan of dit verzoek is ingetrokken;
  • bepaalt dat de voorziening in ieder geval vervalt na verloop van
- bepaalt dat uiterlijk vier weken voor voornoemde datum door de schuldhulpverlener verslag zal worden uitgebracht als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw.
Dit is een beslissing van mr. L. Mundt, rechter, in samenwerking met C. Groesbeek, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2025.