ECLI:NL:RBDHA:2025:615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
C/09/678106 / FT RK 25/4
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in het kader van een huurkwestie met betrekking tot ontruiming

Op 20 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening door mevrouw [naam 1]. Mevrouw [naam 1] had de rechtbank verzocht om de ontruiming van haar woning door Woningstichting Haag Wonen te verbieden voor de duur van zes maanden. Dit verzoek volgde op een aankondiging van Haag Wonen om de woning op 8 januari 2025 te ontruimen, wat een bedreigende situatie voor mevrouw [naam 1] creëerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien mevrouw [naam 1] zich in een schuldenproblematiek bevindt en een minnelijk traject is gestart met de gemeente Den Haag. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de betaling van de huurtermijnen en vastgesteld dat deze voldoende gegarandeerd zijn, gezien de AOW-uitkering en toeslagen die mevrouw [naam 1] ontvangt.

De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van mevrouw [naam 1] en die van Haag Wonen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van mevrouw [naam 1] zwaarder wegen, omdat zij de woning nodig heeft om een stabiele woonsituatie te creëren en haar schuldenproblematiek aan te pakken. De rechtbank heeft het verzoek om de voorlopige voorziening toegewezen, met de voorwaarde dat mevrouw [naam 1] de lopende huurtermijnen tijdig en volledig blijft betalen. Indien dit niet gebeurt, vervalt de voorziening en kan de ontruiming alsnog plaatsvinden. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het WSNP-verzoek van mevrouw [naam 1] nog niet kan worden behandeld, omdat het minnelijk traject nog niet is afgerond. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 januari 2025.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: C/09/678106 / FT RK 25/4
vonnis op grond van artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet van 20 januari 2025
[naam 1],
wonende te [adres], [postcode] [woonplaats],
hierna: mevrouw [naam 1],
advocaat: mr. D.A. IJpelaar,
tegen
de stichting Woningstichting Haag Wonen,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
hierna: Haag Wonen,
gemachtigde: AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders.
Waar deze zaak over gaat
Op 8 januari 2025 wilde Haag Wonen de woning van mevrouw [naam 1] ontruimen. Hierdoor is voor mevrouw [naam 1] een bedreigende situatie ontstaan. Mevrouw [naam 1] heeft de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening uit te spreken, waarbij de ontruiming van haar woning voor zes maanden wordt verboden. Mevrouw [naam 1] is daardoor in de gelegenheid om het minnelijk traject af te ronden. De rechtbank wijst het verzoek toe en legt hierna uit waarom zij zo beslist. Eerst volgt informatie over het verloop van de procedure tot nu toe.

1.De procedure

1.1.
Op 3 januari 2025 heeft mevrouw [naam 1] gevraagd om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet (Fw). Daarbij heeft mevrouw [naam 1] ook een WSNP-verzoek ingediend.
1.2.
Het verzoek houdt in dat Haag Wonen wordt verboden om de woning aan het adres [adres], [postcode] [woonplaats] te ontruimen. Mevrouw [naam 1] huurt deze woning van Haag Wonen. De ontruiming stond gepland op 8 januari 2025.
1.3.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 6 januari 2025 Haag Wonen verboden de woning te ontruimen totdat op het verzoek van mevrouw [naam 1] een eindbeslissing is genomen.
1.4.
De heer [naam 4], werkzaam bij gemachtigde AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders, heeft de rechtbank op 15 januari 2025 stukken gezonden.
1.5.
Het verzoek tot het afgeven van de voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 16 januari 2025. Op deze zitting verschenen:
- mevrouw [naam 1],
- mr. J. Pearson namens mr. IJpelaar,
- mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 3] namens Haag Wonen,
- de heer [naam 4].

2.De beoordeling

Het doel van de voorlopige voorziening

2.1.
Bij een gedwongen ontruiming, de beëindiging van de levering van gas, water en/of elektriciteit, of de opzegging of ontbinding van een zorgverzekering, is sprake van een bedreigende situatie. De wet biedt in die gevallen de mogelijkheid om die bedreiging tijdelijk op te schorten, zodat mevrouw [naam 1] in staat is het minnelijke traject voort te zetten. Zij kan dan met haar schuldeisers een regeling voor haar schulden proberen te bereiken en wordt in die periode dan niet gehinderd door (executie)maatregelen. Voorwaarde is wel dat is gestart met het minnelijk traject.
Is sprake van een bedreigende situatie?
2.2.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval sprake is van een bedreigende situatie. De woningontruiming was namelijk aangezegd tegen 8 januari 2025.
2.3.
Met het minnelijk traject is een (prille) start gemaakt. Mevrouw [naam 1] heeft zich op 7 oktober 2024 aangemeld bij de gemeente Den Haag (hierna: de gemeente) met het verzoek geholpen te worden met haar schuldenproblematiek. De gemeente heeft de aanvraag goedgekeurd per 5 december 2024 en inmiddels is een plan van aanpak opgesteld. De gemeente zal het minnelijk traject uitvoeren.
Worden de lopende termijnen betaald?
2.4.
Om het verzoek tot een voorlopige voorziening te kunnen toewijzen, is nodig dat de lopende huurtermijnen op tijd worden voldaan. Dat volgt uit de wet (artikel 287b lid 4 Fw jo. artikel 305 lid 2 Fw).
2.5.
Uit de stukken blijkt en op zitting is besproken dat de huur voor de maanden december 2024 en januari 2025 inmiddels is voldaan en dat betaling van de daaropvolgende maanden voldoende is gegarandeerd. Mevrouw [naam 1] ontvangt een AOW-uitkering en toeslagen. Haar inkomsten zijn voldoende om de lopende huurtermijnen te kunnen voldoen. De rechtbank is, gelet op deze omstandigheden, van oordeel dat betaling van de volgende huurtermijnen voldoende is gegarandeerd.
Belangenafweging
2.6.
Nu is voldaan aan de voorwaarden waaronder het verzoek om een voorlopige voorziening kan worden toegewezen, dient een belangenafweging plaats te vinden tussen de belangen van mevrouw [naam 1] en die van Haag Wonen.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat de belangen van mevrouw [naam 1] in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van Haag Wonen. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
2.8.
De belangen van mevrouw [naam 1] bij het kunnen beschikken over woonruimte spreken voor zich. Zij heeft belang bij het behoud van de woning, niet alleen om te kunnen beschikken over onderdak, maar ook om vanuit een stabiele woonsituatie verder aan een oplossing voor haar schulden te werken.
2.9.
Namens Haag Wonen is – kort samengevat – aangevoerd dat al sinds januari 2020 sprake is van herhaalde en langdurige wanbetaling. Ondanks bemoeienissen van onder andere maatschappelijk werk en de gemeente is de huurachterstand hoger dan ooit. Mevrouw [naam 1] heeft onvoldoende actie ondernomen om tot een oplossing voor haar betalingsproblemen te komen, aldus Haag Wonen. Aan de zijde van Haag Wonen bestaan dan ook ernstige twijfels of de hulp die opnieuw is opgestart bij de gemeente daar nu wel verandering in zal brengen. Ten slotte is gesteld dat ook sprake zou zijn van overlast, zoals het lastig vallen van buren door een dochter van mevrouw [naam 1].
2.10.
De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij. Het belang van Haag Wonen om haar vordering betaald te krijgen en niet verder te laten oplopen, spreekt voor zich. Dit belang wordt door toewijzing van het verzoek echter niet geschaad: in de eerste plaats is voldoende gegarandeerd dat de vordering van Haag Wonen niet verder oploopt. Daarbij weegt mee dat mevrouw [naam 1] er voldoende van doordrongen lijkt te zijn dat dit haar laatste kans is, alsook dat zij voortvarend aan de slag moet gaan met het schuldhulpverleningstraject. Ten tweede zal de gemeente dat traject met spoed verder opstarten. Ook hierin ligt een waarborg voor Haag Wonen. Verder is volgens de rechtbank niet gebleken van de gestelde overlast. De vonnissen van 1 juni 2021 en 30 juli 2024 van de kantonrechter te Den Haag betreffen uitsluitend huurachterstanden en namens mevrouw [naam 1] is de overlast betwist. Ten slotte is ook Haag Wonen gebaat bij een geslaagde minnelijke regeling en die is alleen mogelijk in (voldoende) stabiele, niet bedreigende omstandigheden.
2.11.
De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen. Daarmee wordt mevrouw [naam 1] de gelegenheid geboden om het minnelijke traject voort te zetten met als doel om met haar schuldeisers, waaronder Haag Wonen, een regeling voor de schulden te bereiken en/of het minnelijke traject af te ronden.
2.12.
De voorlopige voorziening wordt gegeven onder de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen op tijd en volledig worden betaald. Indien voortaan de huur (of de gebruiksvergoeding) niet volledig of niet op tijd wordt betaald, vervalt deze voorziening en wordt dus het risico gelopen dat de woning alsnog moet worden ontruimd.
2.13.
Mevrouw [naam 1] heeft ook een WSNP-verzoek ingediend. Op het WSNP-verzoek kan nog niet worden beslist, omdat het minnelijke traject nog niet is afgerond. De wet schrijft voor dat de schuldhulpverlener uiterlijk vier weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt aan de rechtbank (artikel 287b lid 6 Fw). Na ontvangst van dit verslag en een compleet WSNP-verzoek zal de behandeling van dat verzoek worden ingepland.

3.De beslissing

De rechtbank:
  • verbiedt Woningstichting Haag Wonen tot ontruiming van de woning van [naam 1] op het adres [adres], [postcode] [woonplaats] over te gaan;
  • bepaalt dat deze voorziening slechts geldt onder de voorwaarde dat
  • bepaalt dat deze voorziening geldt totdat de uitspraak op het WSNP-verzoek in kracht van gewijsde is gegaan of dit verzoek is ingetrokken;
- bepaalt dat de voorziening in ieder geval vervalt na verloop van
zes maanden,gerekend vanaf
6 januari 2025;
- bepaalt dat uiterlijk vier weken voor het vervallen van de voorziening door de schuldhulpverlener verslag zal worden uitgebracht als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw.
Dit is een beslissing van mr. L. Mundt, rechter, in samenwerking met C. Groesbeek, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2025.