Op 20 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening door mevrouw [naam 1]. Mevrouw [naam 1] had de rechtbank verzocht om de ontruiming van haar woning door Woningstichting Haag Wonen te verbieden voor de duur van zes maanden. Dit verzoek volgde op een aankondiging van Haag Wonen om de woning op 8 januari 2025 te ontruimen, wat een bedreigende situatie voor mevrouw [naam 1] creëerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien mevrouw [naam 1] zich in een schuldenproblematiek bevindt en een minnelijk traject is gestart met de gemeente Den Haag. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de betaling van de huurtermijnen en vastgesteld dat deze voldoende gegarandeerd zijn, gezien de AOW-uitkering en toeslagen die mevrouw [naam 1] ontvangt.
De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van mevrouw [naam 1] en die van Haag Wonen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van mevrouw [naam 1] zwaarder wegen, omdat zij de woning nodig heeft om een stabiele woonsituatie te creëren en haar schuldenproblematiek aan te pakken. De rechtbank heeft het verzoek om de voorlopige voorziening toegewezen, met de voorwaarde dat mevrouw [naam 1] de lopende huurtermijnen tijdig en volledig blijft betalen. Indien dit niet gebeurt, vervalt de voorziening en kan de ontruiming alsnog plaatsvinden. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het WSNP-verzoek van mevrouw [naam 1] nog niet kan worden behandeld, omdat het minnelijk traject nog niet is afgerond. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 januari 2025.