ECLI:NL:RBDHA:2025:6138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
23/6931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op WIA-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 31 maart 2025, wordt het recht op een WIA-uitkering van eiseres beoordeeld. Eiseres is het niet eens met het arbeidsongeschiktheidspercentage dat door verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek dat door verweerder is uitgevoerd niet zorgvuldig is geweest. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres ten onrechte niet heeft gezien op een spreekuur, wat heeft geleid tot een onjuiste vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het Uwv en draagt hen op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres krijgt gelijk en het beroep is gegrond. De rechtbank bepaalt dat het Uwv het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6931

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna ook: het Uwv)
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het recht op een uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres is het niet eens met de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Zij voert aan dat verweerder haar arbeidsongeschiktheid niet goed heeft onderzocht. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de vaststelling door verweerder van het recht van eiseres op een WIA-uitkering per 1 december 2022.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder een onjuiste beslissing heeft genomen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) eiseres ten onrechte niet heeft gezien op een spreekuur. Hieruit volgt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Eiseres krijgt gelijk en het beroep is dus gegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
1.2.
Onder 2 tot en met 2.7. staat het procesverloop en staan ook de van belang zijnde feiten in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt onder 3.1. tot en met 3.3. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag:
Was het medisch onderzoek zorgvuldig?Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.2.1.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop en van belang zijnde feiten

2. In het besluit van 15 november 2006 heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van 23 januari 2007 recht heeft een WIA-uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid. Dit percentage is bij heronderzoek door verweerder in 2007, 2008 en 2018 en na onderzoek in juni 2021 niet gewijzigd.
2.1.
In het besluit van 4 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres 47,90% arbeidsongeschikt is. De uitkering wordt de eerste 24 kalendermaanden na het besluit van 4 november 2022 niet gewijzigd. Kort voor 1 december 2024 wordt door verweerder beoordeeld welke uitkering eiseres vanaf 1 december 2024 krijgt. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
2.2.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 21 september 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en het percentage arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55,60%. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b.
2.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
2.4.
In het besluit van 19 september 2024 is de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 1 december 2024 gewijzigd van € 2.023,40 naar € 896,11 per maand.
2.5.
Eiseres heeft ook hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 5 november 2024 schriftelijk bevestigd dat eiseres dit bezwaar in een telefoongesprek met het Uwv op 5 november 2024 heeft ingetrokken. Met eiseres is besproken dat zij een verzoek om herbeoordeling van de WIA-uitkering wegens een wijziging van de gezondheidstoestand per 26 september 2024 zal indienen. Daarnaast wordt volgens het Uwv in het al door eiseres ingestelde beroep ook de gezondheidstoestand van eiseres op 1 december 2024 beoordeeld.
2.6.
Eiseres heeft op 18 november 2024 een aanvraag voor een herbeoordeling van haar WIA-uitkering ingediend in verband met een wijziging in haar gezondheidstoestand.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiseres is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Was het medisch onderzoek zorgvuldig?
3.1.
Eiseres betoogt, zo begrijpt de rechtbank, dat de verzekeringsarts b&b haar ten onrechte niet op het spreekuur heeft gezien en dat de rapportages van de verzekeringsartsen van het Uwv een onvolledig beeld geven van haar medische beperkingen. Daarbij heeft eiseres gewezen op de bij haar vastgestelde episodische clusterhoofdpijn, de zware medicatie die in verband hiermee is voorgeschreven en de noodzaak om altijd medicinale zuurstof bij zich te hebben. Ook heeft eiseres gewezen op haar klachten die voortvloeien uit de vastgestelde fibromyalgie en haar verleden met psychische klachten die nu meer op de achtergrond staan, maar niet zijn verdwenen.
3.2.
Deze beroepsgrond slaagt. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat een spreekuur bij de verzekeringsarts b&b in de rede had gelegen gelet op de fysieke klachten van eiseres en omdat eiseres tot aan het besluit van 4 november 2022 meer dan 15 jaar ongewijzigd 80-100% arbeidsongeschikt is geacht. De rechtbank onderschrijft dit standpunt. Dit betekent dat het medisch onderzoek door verweerder onvoldoende zorgvuldig is geweest. De gevolgen hiervan voor het bestreden besluit worden onder 4. vermeld.
3.3.
De rechtbank merkt aanvullend op dat verweerder eveneens ter zitting verklaard heeft dat eiseres bij de bespreking van haar bezwaar tegen het besluit van 19 september 2024, verkeerd is voorgelicht over de datum van arbeidsongeschiktheid waarover de rechtbank kan oordelen. Uit het bestreden besluit blijkt dat voor een periode van 24 kalendermaanden, tot 1 december 2024, geen inkomenseis geldt. De WIA-uitkering blijft tijdens deze periode ongewijzigd gebaseerd op 80-100% arbeidsongeschiktheid. Terugrekenend betekent dit dat de datum waarover de rechtbank een oordeel kan vellen (de datum in geding) 1 december 2022 is en dus niet 1 december 2024, zoals verweerder in het telefoongesprek van 4 november 2024 aan eiseres heeft medegedeeld. Rond 1 december 2022 heeft ook het medisch en arbeidskundige onderzoek door verweerder plaatsgevonden. Verweerder heeft toegezegd de intrekking van het bezwaar in verband hiermee ongedaan te maken en alsnog het bezwaar in behandeling te nemen.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. Dit betekent dat verweerder het recht op een WIA-uitkering per 1 december 2022 niet op juiste wijze heeft vastgesteld. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf een beslissing op het bezwaar te nemen. Dit omdat eiseres gezien moet worden op een spreekuur van een verzekeringsarts b&b.
4.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het Uwv hiervoor zes weken.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden. Ook krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van eiseres, voordat hij zich heeft onttrokken op 8 januari 2024, een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,-.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A. Timmer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Wettelijke regels van belang voor deze zaak

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 8:72, vierde lid
4. De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij:
a. bepalen dat wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven;
b. het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige of deskundige die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. kosten van een tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen,
d. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
e. verletkosten van een partij of een belanghebbende,
f. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
g. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.