ECLI:NL:RBDHA:2025:6084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
24-8414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake de populatie damherten in de Hoeksche Waard

Op 14 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak over de populatie damherten in de Hoeksche Waard. Verzoekers, Stichting Fauna4Life en Stichting Animal Rights, hebben een voorlopige voorziening aangevraagd tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat de faunabeheereenheid opdracht heeft gegeven om de populatie damherten in het gebied tot nul terug te brengen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat de populatie damherten uitsluitend uit verwilderde dieren bestaat en dat de noodzaak om de gehele populatie te doden niet deugdelijk is gemotiveerd. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat de populatie damherten tot aan de uitspraak in de bodemprocedure tot 40 exemplaren mag worden teruggebracht. Dit besluit is genomen in het belang van de verkeersveiligheid en ter voorkoming van ernstige schade aan gewassen, maar de voorzieningenrechter heeft betwijfeld of het college voldoende heeft aangetoond dat het doden van de gehele populatie noodzakelijk is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de verzoekers toegewezen en het college veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8414

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 april 2025 in de zaak tussen

Stichting Fauna4Life, te Amstelveen en
Stichting Animal Rights, te Den Haag, verzoekers;
(gemachtigde: mr. M. van Duijn),
en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, het college

(gemachtigde: mr. F. Mantel).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
Faunabeheereenheid Zuid-Holland, de faunabeheereenheid, te Den Haag.
(gemachtigde: M.A. Huber)

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers tegen de gegeven opdracht in de zin van artikel 3.18, eerste en vierde lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) om de omvang van de populatie van het damhert binnen de grenzen van het werkgebied van de Wildbeheereenheid Hoeksche Waard te beperken tot nul exemplaren.
1.1.
Volgens het college gaat het om inmiddels minimaal 72 verwilderde damherten, nakomelingen van drie damherten die in of rond 2000 zijn ontsnapt uit een hertenkamp in Numansdorp. De populatie groeit sindsdien. Volgens het college vormen de damherten een bedreiging voor de verkeersveiligheid en veroorzaken ze ernstige schade aan landbouwgewassen.
1.2.
In het belang van de openbare (verkeers)veiligheid en ter voorkoming van ernstige schade aan met name gewassen, heeft het college met het bestreden besluit van 1 oktober 2024 de faunabeheereenheid de opdracht gegeven om de populatie in de Hoeksche Waard naar nul terug te brengen.
1.3.
Verzoekers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld (zaak SGR 24/8413) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De zaak is op verzoek van partijen aangehouden tot 1 maart 2025.
1.6.
Het college heeft nadere stukken overgelegd.
1.7.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 maart 2025 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] namens verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 3] en de gemachtigde van de faunabeheereenheid, vergezeld door [naam 4].

Totstandkoming van het besluit

2. Op 16 december 2020 heeft het college aan de faunabeheereenheid de opdracht als bedoeld in artikel 3.18, eerste en vierde lid, van de Wnb gegeven om de populatie van het damhert in de Hoeksche Waard tot nul terug te brengen.
2.1.
Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld (zaak SGR 21/491) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaak SGR 21/489). Met de uitspraak van 17 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het besluit van 16 december 2020 geschorst. [1]
2.2.
Met de uitspraak van 20 december 2021 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 december 2020 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het, zowel met het oog op de verkeersveiligheid als ter voorkoming van ernstige schade aan gewassen, noodzakelijk is dat de gehele populatie damherten wordt gedood. [2]
2.3.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) met de uitspraak van 28 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.
Met het bestreden besluit heeft het college de faunabeheereenheid de opdracht in de zin van artikel 3.18, eerste en vierde lid, van de Wnb gegeven om de omvang van de populatie van het damhert binnen de grenzen van het werkgebied van de Wildbeheereenheid Hoeksche Waard (uitsluitend buiten de bebouwde kom en met uitzondering van Tiengemeten en het Eiland van Dordrecht) te beperken tot nul exemplaren, in het belang van de openbare (verkeers)veiligheid en ter voorkoming van ernstige schade aan met name gewassen. De opdracht heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
4. Bij e-mail van 29 oktober 2024 heeft het college meegedeeld dat geen uitvoering wordt gegeven aan het bestreden besluit totdat op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist.
4.1.
Bij brief van 4 oktober 2024 heeft het college meegedeeld dat de populatie damherten een minimale omvang van 30 exemplaren behoudt totdat uitspraak is gedaan op het beroep.
4.2.
In het nader stuk van het college van 27 maart 2025 is vermeld dat Provinciale Staten op 29 januari 2025 een motie hebben aangenomen, motie 1574, waarin het college is verzocht om in afwachting van de uitspraak in beroep een aanvang te maken met het verminderen van de populatie damherten. Het college is voornemens om volgens deze motie te handelen. De uitvoering van de motie is uitgewerkt in het ‘Plan van aanpak populatiereductie damherten Hoeksche Waard’ van 17 maart 2025, opgesteld door de faunabeheereenheid. Het beheer in de komende twee beheerjaren zal blijkens dit plan van aanpak bestaan uit het wegnemen van de jaarlijkse aanwas van de populatie (24% van de getelde voorjaarspopulatie) en daarnaast uit een vermindering van 20% van de getelde voorjaarspopulatie per jaar. Dit betekent dat over twee jaar (de geschatte doorlooptijd van de beroepsprocedure) nog ruim meer dan 30 damherten zullen leven in het benuttingsgebied.
4.3.
Nu het bestreden besluit het doden van damherten mogelijk maakt en het college voornemens is om daaraan tot aan de uitspraak op het beroep gedeeltelijk uitvoering te laten geven door middel van beheersmaatregelen, hebben verzoekers spoedeisend belang bij hun verzoek om een voorlopige voorziening.
Juridisch kader
5. Het bestreden besluit is genomen op grond van de Wnb. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wnb ingetrokken. Op grond van het overgangsrecht van artikel 2.9, eerste lid, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet is in dit geval de Wnb nog van toepassing.
5.1.
Op grond van artikel 3.10, eerste lid, van de Wnb is het in beginsel verboden om dieren die behoren tot een beschermde diersoort opzettelijk te doden. Het damhert is in de bijlage, onderdeel A, bij de Wnb aangewezen als een beschermde diersoort.
5.2.
Op grond van artikel 3.18, eerste lid, van de Wnb kunnen gedeputeerde staten aan (onder andere) faunabeheereenheden opdracht geven om in afwijking van onder meer artikel 3.10, eerste lid, van de Wnb de omvang van een bij de opdracht aangeduide populatie te beperken als dat nodig is voor de redenen genoemd in artikel 3.17, eerste lid, onderdelen a, b en c. In de tweede volzin van artikel 3.18, eerste lid, worden verder de artikelen 3.3, vierde en vijfde lid, 3.8, vijfde lid, en 3.10, tweede lid, van overeenkomstige toepassing verklaard. Hierin is onder meer bepaald dat een ontheffing of een vrijstelling alleen kan worden verleend als er geen andere bevredigende oplossing bestaat en dat de maatregelen niet mogen leiden tot een verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.
5.3.
Artikel 3.18, vierde lid, van de Wnb verklaart het eerste tot en met derde lid, met uitzondering van de tweede volzin van het eerste lid, van overeenkomstige toepassing op het beperken van de omvang van populaties van dieren die zijn aan te merken als exoten of verwilderde dieren. De extra waarborgen die in de tweede volzin van artikel 3.18, eerste lid, worden geboden, gelden dus niet wanneer het gaat om verwilderde dieren.
5.4.
Op grond van artikel 3.17, eerste lid, van de Wnb verlenen gedeputeerde staten ten behoeve van de beperking van de omvang van een populatie van soorten als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, ontheffing als bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, tweede lid, indien deze beperking nodig is:
a. (….);
b. in geval van dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid:
1°. (…);
2°. ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden en wateren en andere vormen van eigendom, of
3°. in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang, of
c. in geval van dieren van soorten als bedoeld in 3.10, eerste lid, met uitzondering van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid:
1°. om de redenen genoemd in onderdeel b;
2°. ter voorkoming van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, industrieterreinen of begraafplaatsen,
3°. ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, en
4°. in het algemeen belang.
Bestreden besluit
6. Het college heeft de opdracht tot het doden van de populatie damherten gebaseerd op artikel 3.18, eerste en vierde lid, van de Wnb. Dit betekent dat op grond van de Wnb (1) de damherten die onderdeel uitmaken van de populatie in het benuttingsgebied in de Hoeksche Waard moeten zijn aan te merken als verwilderde dieren en (2) dat het doden van de dieren nodig is voor één van de belangen genoemd in artikel 3.17, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wnb.
6.1.
In het bestreden besluit stelt het college zich op het standpunt dat de populatie damherten in de Hoeksche Waard verwilderde dieren zijn en dat een populatie damherten in dit gebied ongewenst is, omdat (1) de openbare (verkeers)veiligheid wordt bedreigd, (2) de damherten zich midden in een landbouwgebied bevinden en ook op landbouwgewassen foerageren, met reeds in de huidige situatie aanzienlijke economische schade tot gevolg en (3) het laten ontsnappen of uitzetten van dieren in strijd is met het verbod op het uitzetten van dieren.
6.2.
Het college heeft aan het bestreden besluit het “Beheeradvies damwild in de Hoeksche Waard (Zuid-Holland)” van 19 december 2022, opgesteld door Worm-Advies en Natuurlijk! Fauna-Advies (het beheeradvies) ten grondslag gelegd. In het beheeradvies wordt een beschrijving gegeven van de herkomst en het voorkomen van de populatie damherten, de verwachte populatieontwikkeling, de mogelijkheden om in te grijpen met verschillende beheerscenario’s en wordt een advies gegeven.
Verwilderde dieren?
7. Verzoekers bestrijden dat het college overtuigend heeft aangetoond dat de betreffende damhertenpopulatie uitsluitend uit verwilderde damherten bestaat. Zij voeren daartoe aan dat de motivering van het bestreden besluit op het punt van de status van de damherten niet anders is dan in het besluit dat in de onder 2.2 genoemde uitspraak van de rechtbank van 20 december 2021 voorlag en dus nog steeds niet voldoet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld. Ook heeft wederom geen zorgvuldig onderzoek plaatsgevonden naar de herkomst van de populatie. Verzoekers betwisten dat het college nu op basis van een mededeling van een toezichthouder opeens zeker kan weten dat de populatie damherten is ontstaan uit nazaten van drie rond het jaar 2000 uit een hertenkamp in Numansdorp ontsnapte damherten. Voor zover dat zo zou zijn heeft het college volgens verzoekers nog steeds niet aannemelijk gemaakt dat de damhertenpopulatie de afgelopen 25 jaar niet is vermengd met wilde damherten. Verzoekers wijzen in dit verband op (1) hetgeen hierover in de uitspraak van 20 december 2021 is overwogen, (2) hetgeen op pagina 7 van het beheeradvies is vermeld en (3) de verspreidingsatlas van het damhert, waarop de verspreidingsgebieden van wilde en niet wilde damherten van vóór en na het jaar 2000 in kaart zijn gebracht.
7.1.
In het bestreden besluit stelt het college zich op het standpunt dat de populatie damherten verwilderde exemplaren betreft, gelet op de omstandigheid dat in de Hoeksche Waard al geruime tijd op verschillende locaties damherten binnen rasters worden gehouden en er van nature geen wilde populaties damherten in de Hoeksche Waard en omstreken voorkomen. Er is volgens het college sprake van een structurele situatie en vanwege de zelfstandige voortplanting gaat het niet meer om ontsnapte dieren. Dat inmiddels in het wild levende damherten van elders zich gevoegd kunnen hebben bij de populatie in het benuttingsgebied acht het college – onder verwijzing naar het beheeradvies – zeer onwaarschijnlijk, gelet op de afstand tot de wilde damhertenpopulaties in de kernleefgebieden.
7.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het op de weg van het college ligt om deugdelijk te motiveren dat de damhertenpopulatie in het benuttingsgebied uitsluitend bestaat uit verwilderde dieren. De rechtbank heeft in de uitspraak van 20 december 2021 hieromtrent reeds geoordeeld dat, gelet op wat blijkens de memorie van toelichting bij de Wnb (zie rechtsoverweging 7.6 in die uitspraak) onder verwilderde dieren moet worden verstaan, de mogelijkheid bestaat dat er ook buiten de kernleefgebieden op de Veluwe, in de Amsterdamse Waterleidingduinen en in Zeeland wilde damherten voorkomen. De voorzieningenrechter ziet geen reden om daarover thans anders te oordelen.
7.3.
Dat niet geheel kan worden uitgesloten dat er ook buiten de kernleefgebieden wilde damherten voorkomen, blijkt naar voorlopig oordeel tevens uit de kaarten uit de verspreidingsatlas van het damhert, die in het verzoekschrift - met waarnemingen sinds 2020 - en op pagina 6 van het beheeradvies - met waarnemingen vanaf 1990 - zijn opgenomen. Op die kaarten staan immers ook buiten de bestaande kernleefgebieden rode stippen, die op waarnemingen van wilde damherten kunnen duiden. Aan deze kaarten komt betekenis toe, omdat de verspreidingsatlas de gevalideerde waarnemingen uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) als bron gebruikt.
7.4.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college niet deugdelijk gemotiveerd dat de populatie damherten in het benuttingsgebied uitsluitend uit verwilderde damherten bestaat. De mondelinge verklaring van een toezichthouder die heeft horen zeggen dat er in het jaar 2000 drie damherten zijn ontsnapt uit een hertenkamp in Numansdorp kan niet als deugdelijke onderbouwing dienen, aangezien die toezichthouder, blijkens het verhandelde ter zitting, die ontsnapping niet zelf heeft waargenomen. Bovendien kan aan de hand van deze verklaring niet worden uitgesloten dat de ontsnapte damherten zich in de afgelopen 25 jaar hebben vermengd met wilde damherten.
7.5.
Dat dit niet kan worden uitgesloten, blijkt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook uit de kaarten uit de verspreidingsatlas. Daarop zijn immers ook rode stippen aangegeven in de nabije omgeving van het benuttingsgebied. Dat betekent dat daar in de periode tussen 1990 en 2021 damherten zijn waargenomen, waarvan, gelet op de betekenis van die rode stippen, niet met zekerheid kan worden uitgesloten dat het wilde damherten waren.
7.6.
Bovendien is in het beheeradvies vermeld dat uitsluitend door het uitvoeren van uitgebreid genetisch onderzoek naar de damherten in de Hoeksche Waard en in de omringende gebieden met zekerheid kan worden vastgesteld wat de herkomst van de dieren in de Hoeksche Waard is. De voorzieningenrechter stelt vast dat een dergelijk onderzoek niet is uitgevoerd.
7.7.
Gelet op het vorenstaande heeft het college naar voorlopig oordeel niet aannemelijk gemaakt dat de populatie damherten in de Hoeksche Waard uitsluitend bestaat uit verwilderde dieren. Dat betekent dat het college – naast de noodzaak van de opdracht in het belang van de openbare (verkeers)veiligheid en ter voorkoming van ernstige schade aan gewassen – ook aannemelijk dient te maken dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en dat de beheermaatregelen niet leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding van het damhert.
Noodzakelijk?
8. Het college stelt zich op het standpunt dat de populatie damherten in de Hoeksche Waard tot een grote omvang zal uitgroeien wanneer niet wordt ingegrepen en dat ingrijpen noodzakelijk is, in het belang van de openbare (verkeers)veiligheid en ter voorkoming van ernstige schade aan gewassen.
- Openbare (verkeers)veiligheid
8.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat de rechtbank in haar uitspraak van
20 december 2021 heeft geoordeeld dat het college in het destijds bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het met het oog op de verkeersveiligheid noodzakelijk is dat de gehele populatie damherten wordt gedood.
8.2.
Verzoekers betogen dat ook in het thans bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom er sprake is van een reëel gevaar voor de verkeersveiligheid. In de periode van 2016 tot en met 2022 ging het slechts om vier aanrijdingen met een motorvoertuig. Bovendien is volgens verzoekers niet aangegeven of daarbij sprake was van menselijk letsel en lijkt het aantal aanrijdingen niet toe te nemen.
8.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat de telgegevens, zoals weergegeven in
tabel 1 op pagina 10 van het bestreden besluit, laten zien dat er 36 damherten zijn geteld in 2021 en 42 in 2023. Uit het verweerschrift blijkt dat in 2024 69 damherten zijn geteld. In de reactie van het college van 27 maart 2025 is vermeld dat 72 damherten zijn geteld in februari 2025.
8.4.
Het college stelt dat door de toename van het aantal damherten in het benuttingsgebied de kans op aanrijdingen groter wordt. In de periode 2016 tot en met 2022 zijn echter slechts vier aanrijdingen geregistreerd in registratiesysteem Dora. In de periode 2015 tot en met 2020, die in de uitspraak van 20 december 2021 in ogenschouw werd genomen, waren dat er zeven. De conclusie van het college dat de huidige populatie damherten in de Hoeksche Waard een bedreiging van de verkeersveiligheid vormt, wordt naar voorlopig oordeel dan ook niet door de cijfers van het aantal aanrijdingen ondersteund. Aan de in het verweerschrift betrokken stelling dat het college ermee bekend is dat de afgelopen jaren meer aanrijdingen hebben plaatsgevonden, maar dat deze niet zijn gemeld en geregistreerd vanwege de opgelopen spanningen in het gebied komt geen betekenis toe, omdat dit niet kan worden geverifieerd.
8.5.
Naar voorlopig oordeel heeft het college daarom niet deugdelijk gemotiveerd waarom het met het oog op de verkeersveiligheid noodzakelijk is dat de gehele populatie damherten moet verdwijnen of moet worden teruggebracht tot een kleiner aantal damherten.
- Voorkomen van ernstige schade aan gewassen
9. In het bestreden besluit stelt het college zich op het standpunt dat de vijf taxaties in de periode van 2021 tot en met 2024, die conform de protocollen van BIJ12 zijn uitgevoerd, aantonen dat nu reeds sprake is van ernstige schade aan landbouwgewassen.
9.1.
Verzoekers betogen dat uit de overgelegde taxaties blijkt dat er slechts sprake is van een enkel geval van mogelijk belangrijke schade. Daaruit blijkt niet dat het noodzakelijk is om de gehele damhertenpopulatie in de Hoeksche Waarde uit te roeien om ernstige schade aan gewassen te voorkomen, aldus verzoekers.
9.2.
Op grond van de Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland (beleidsregel) wordt onder ernstige schade aan gewassen verstaan: de door in het wild levende diersoorten aangerichte schade aan landbouwgewassen welke op grond van de door BIJ12 gehanteerde taxatieregels getaxeerd wordt op € 250,- of meer per geval. Onder ernstige schade aan andere vormen van eigendom wordt verstaan: door in het in het wild levende diersoorten aangerichte schade aan eigendommen, waarbij het schadebedrag per geval € 250,- of meer bedraagt.
9.3.
Ten aanzien van het begrip ‘belangrijke schade’ in de zin van de Wnb is het vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan bij het bepalen of sprake is van ‘belangrijke schade’ een zekere beoordelingsruimte heeft. [3] Een beleidsmatige invulling van het begrip ‘belangrijke schade’ door uit te gaan van een schadebedrag van ten minste € 250,- per geval heeft de Afdeling niet onredelijk geacht. [4] De voorzieningenrechter overweegt dat de voornoemde uitspraken betrekking hebben op het begrip ‘belangrijke schade’. In de Wnb wordt het begrip ‘belangrijke schade’ gebruikt in gevallen waarin het gaat om vogels; dit begrip is vanuit de Vogelrichtlijn in de Wnb geïmplementeerd. Het begrip ‘ernstige schade’ heeft betrekking op andere dieren dan vogels en is geïmplementeerd uit de Habitatrichtlijn. De voorzieningenrechter ziet geen reden om anders te oordelen in gevallen waarin het gaat om ‘ernstige schade’ en neemt tot uitgangspunt dat het college bij het beantwoorden van de vraag of er sprake is van ‘ernstige schade’ beoordelingsruimte heeft en dat de invulling die het college daaraan heeft gegeven in de beleidsregel niet onredelijk is. In wat verzoekers in dit kader hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel geen aanleiding om af te wijken van deze vaste rechtspraak.
9.4.
Naar voorlopig oordeel is op grond van de door het college overgelegde taxatierapporten aannemelijk dat in de huidige situatie al sprake is van ernstige schade aan gewassen aangericht door damherten. Onder de stukken bevindt zich een taxatierapport, waarin de schade die damherten op 17 maart 2021 hebben aangericht aan appelboomgaarden is getaxeerd op € 16.621,20. Verder gaat het om een taxatierapport waarin schade aan wintertarwe, ontstaan op 11 februari 2022, is getaxeerd op € 1.220,05, een taxatierapport waarin schade aan uien, ontstaan op 20 juni 2022, is getaxeerd op € 6.561,-, een taxatierapport waarin schade aan aardappelen, ontstaan op 20 juni 2022, is getaxeerd op € 3.494,52 en een taxatierapport waarin schade aan suikerbieten, ontstaan op 7 november 2024, is getaxeerd op € 16.798,19. Verzoekers hebben deze taxatierapporten niet inhoudelijk bestreden. Aangezien de in deze taxatierapporten vermelde schadebedragen aanzienlijk hoger zijn dan € 250,- per geval, en de populatie damherten zonder ingrijpen blijft groeien, is aannemelijk dat ingrijpen nodig is ter voorkoming van ernstige schade.
9.5.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college echter niet deugdelijk gemotiveerd waarom het doden van de gehele populatie noodzakelijk is om ernstige schade aan gewassen te voorkomen. Het college heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom niet kan worden volstaan met het beperken van de omvang van de damhertenpopulatie in plaats van deze geheel te doden. Van belang is dat de opdracht tot het doden van de damhertenpopulatie is gegeven ter voorkoming van ernstige schade, en niet alle schade.
9.6.
De stelling van het college dat populatiebeheer niet mogelijk is, omdat een populatie van 40 dieren op lange termijn niet levensvatbaar is, kan naar voorlopig oordeel niet zonder meer worden gevolgd, omdat het blijkens paragraaf 3.2 van het beheeradvies “zeer wel mogelijk is dat in de (nabije) toekomst damherten van elders uit kunnen gaan wisselen met de damherten in de Hoeksche Waard, gezien de snelle uitbreidingssnelheid van het benuttingsgebied in Nederland door damherten met circa 100 km2 per jaar”. Daarmee zou het negatieve effect van inteelt op de zogenoemde
fitnessvan de populatie ondervangen kunnen worden. Evenmin kan worden uitgesloten dat in de periode van 25 jaar dat er damherten voorkomen in het benuttingsgebied in de Hoeksche Waard reeds enige vorm van uitwisseling heeft plaatsgevonden. Daarnaast blijkt uit hetgeen is vermeld op pagina 20 van het beheeradvies dat het nog wel een eeuw kan duren voordat een populatie van 40 dieren als gevolg van inteelt is uitgestorven.
Voorlopige voorziening
10. Gelet op het voorgaande moet worden betwijfeld of het bestreden besluit in de bodemprocedure stand zal houden. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Bij het treffen van deze voorziening betrekt de voorzieningenrechter dat in de huidige situatie reeds sprake is van ernstige schade aan gewassen en dat het college zich naar voorlopig oordeel daarom wel op het standpunt heeft mogen stellen dat ingrijpen in de populatie nodig is ter voorkoming van die schade.
10.1.
Dat populatiebeheer niet zal leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding van het damhert, staat tussen partijen niet ter discussie.
10.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college voldoende aannemelijk gemaakt dat ter voorkoming van ernstige schade aan gewassen er geen andere bevredigende oplossing bestaat dan het doden van een deel van de populatie damherten. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de populatie in de Hoeksche Waard leeft en foerageert op landbouwpercelen. Het omrasteren van de landbouwpercelen waar schade is ontstaan zal – zoals toegelicht door het college – niet effectief zijn, omdat de damherten dan zullen uitwijken naar andere landbouwpercelen en daar schade zullen veroorzaken. Bovendien gaat het om zeer grote percelen en is in de Hoeksche Waard veel sprake van wisselteelt, zodat het uitsluitend omrasteren van teeltgronden met kapitaalintensieve gewassen – zoals verzoekers voorstellen – evenmin tot de mogelijkheden behoort. De situatie is in zoverre anders dan in de leefgebieden van het damhert op de Veluwe en in de Amsterdamse Waterleidingduinen, waar omrastering wel mogelijk is. Verzoekers hebben verder nog gewezen op de in de PreventieKit Hertachtigen van BIJ12 genoemde mogelijkheid om manchetten rondom bomen te plaatsen. Het college heeft ter zitting echter onweersproken toegelicht dat, gelet op de grootte van een damhert, een manchet rondom een fruitboom niet kan voorkomen dat een damhert daar schade aan toebrengt.
10.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat er, gelet op de tellingen, in de periode van 2021 tot en met 2023 in het benuttingsgebied circa 40 damherten aanwezig waren. Bij dit aantal damherten treedt dus, gelet op de taxaties in deze periode, reeds ernstige schade aan gewassen op. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om de voorlopige voorziening te treffen dat de populatie damherten in de Hoeksche Waard tot aan de uitspraak in de bodemprocedure tot 40 exemplaren mag worden teruggebracht. Het populatiebeheer dient met toepassing van het ‘Plan van aanpak populatiereductie damherten Hoeksche Waard’ van 17 maart 2025 te worden uitgevoerd, met dien verstande dat de populatie tot aan de uitspraak in de bodemprocedure dus uit minimaal 40 damherten moet blijven bestaan.
10.4.
Er is geen aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de populatie teruggebracht mag worden tot een lager aantal dan 40 damherten, omdat de voorzieningenrechter op basis van de stukken niet kan vaststellen bij welk lager aantal damherten ernstige schade aan gewassen voorkomen kan worden. Het is aan het college om dat te onderbouwen. Dit kan in de bodemprocedure aan de orde komen.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening zoals vermeld onder overweging 10.3.
12. Omdat het verzoek wordt toegewezen, moet het college het door verzoekers betaalde griffierecht vergoeden. Verzoekers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek toe;
 treft de voorlopige voorziening dat de populatie damherten in de Hoeksche Waard tot aan de uitspraak in de bodemprocedure mag worden teruggebracht tot 40 exemplaren, met toepassing van het Plan van aanpak populatiereductie damherten Hoeksche Waard van 17 maart 2025;
 bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan verzoekers moet vergoeden;
 veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 november 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:5183.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3209.