ECLI:NL:RBDHA:2025:6062

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
NL25.15207
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59 Vw 2000 en risico's bij terugkeer naar Polen

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door de gemachtigden mr. G.P. Dayala en mr. F.S. Schoot. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 29 maart 2025, waarbij de minister hem op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring had gesteld. Tijdens de zitting op 8 april 2025, die via een beeldverbinding plaatsvond, heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij onder andere aanvoerde dat hij bij een gedwongen uitzetting in Polen gevaar loopt voor zijn leven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist en dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser betoogde verder dat de minister een lichter middel had moeten opleggen, zoals een meldplicht, en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische gezondheid. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende gemotiveerd was in zijn standpunt dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15207

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden van bewaring de maatregel dragen?
1. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De niet betwiste zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen, omdat ze feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. [1] Uit de gronden volgt dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Had de minister onderzoek moeten doen naar de mogelijke risico’s die eiser loopt bij terugkeer naar Polen?
2. Eiser betoogt dat hij bij een gedwongen uitzetting opgepakt zal worden in Polen, omdat hij daar nog een straf moet uitzitten. Hij zal hij in Polen in de gevangenis komen, waar een man zit die heeft gedreigd eiser te vermoorden. Eiser loopt dan een groot risico om te worden gedood. De minister kan eiser niet uitzetten zonder te onderzoeken of er sprake is van een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM en/of artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank had de minister in het kader van het opleggen van de maatregel van bewaring geen onderzoek hoeven doen naar de mogelijke risico’s die eiser loopt bij terugkeer naar Polen. Deze beroepsgrond ziet namelijk op de uitzetting van eiser. Als eiser het niet eens is met de beëindiging van zijn rechtmatig verblijf, waar deze uitzetting uit voortvloeit, ligt het op de weg van eiser om rechtsmiddelen aan te wenden in die procedure. Deze procedure gaat enkel over de vraag of eiser rechtmatig in bewaring zit, niet over de vraag of eiser kan worden uitgezet of niet. Er ligt in deze procedure ook geen terugkeerbesluit ter toetsing voor. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
3. Eiser betoogt dat de minister aan hem een lichter middel had moeten opleggen. Eiser voert aan dat hij een vriendin heeft in Nederland. Daarnaast betoogt eiser dat hij vrijwillig wil vertrekken naar Spanje. Hierdoor is een meldplicht een beter passend middel, omdat eiser dan intussen kan werken aan zijn vrijwillige vertrek. In dit kader voert eiser verder aan dat de minister bij de inbewaringstelling onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische gezondheid. Eiser heeft meermaals aangegeven dat hij zichzelf van het leven zal beroven wanneer hij van zijn vrijheid zou worden beroofd. Het had op de weg van de minister gelegen om hier verder medisch onderzoek naar te doen.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Hierbij wijst de minister er terecht op dat eiser gedurende zijn verblijf in Nederland geen actie heeft ondernomen om opnieuw rechtmatig verblijf te verkrijgen of om vrijwillig te vertrekken. Het onttrekkingsrisico blijkt uit de niet bestreden zware en lichte gronden die ten grondslag liggen aan de maatregel van bewaring. Het feit dat eiser een vriendin heeft in Nederland maakt niet dat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is voor eiser. Hierbij is het van belang dat het om ‘een vriendin’ gaat, met wie eiser niet gehuwd is of samenwoont. Eiser heeft in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling ook niet aangegeven dat hij met deze vriendin gezinsleven heeft, of dat het anderszins om die reden niet wenselijk is dat eiser in bewaring wordt gesteld. Met betrekking tot de psychische gezondheid van eiser stelt de minister zich terecht op het standpunt dat de medische zorgverlening binnen het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Voor vreemdelingen met een suïciderisico is in het detentiecentrum bovendien een extra beveiligde zorgafdeling aanwezig. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.