ECLI:NL:RBDHA:2025:6037
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening en Polen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te horen dat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag. Dit besluit werd genomen door de Minister van Asiel en Migratie op 13 januari 2025. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Polen.
Tijdens de zitting op 8 april 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld, waarbij de verzoeker, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met relevante en objectieve informatie over de situatie in Polen, zoals uitlatingen van de premier en recente wetgeving die het recht op asiel in Polen zou kunnen schenden. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek in de bodemzaak heropend om de minister te dwingen het bestreden besluit nader te motiveren, rekening houdend met de verstrekte informatie.
De voorzieningenrechter heeft besloten om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat de verzoeker niet mag worden overgedragen aan Polen totdat er op het beroep is beslist. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 1.814,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.