ECLI:NL:RBDHA:2025:6008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL25.13584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

Op 12 maart 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser, een Algerijnse vreemdeling, de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025 behandeld, waarbij eiser aanwezig was via telehoren vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A. Dogan. De minister werd vertegenwoordigd door mr. N. Mikołajczyk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring heeft opgelegd vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou beletten. De gronden voor de maatregel zijn onderverdeeld in zware en lichte gronden, waarvan eiser de zware gronden niet heeft betwist. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen valt en dat hij geen rechtmatig verblijf heeft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de gronden voor de maatregel niet kunnen dragen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat er zicht op uitzetting naar Algerije is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13584

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. N. Mikołajczyk).

Inleiding

1. De minister heeft op 12 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025, met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Op de rechtbank in Groningen is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kon worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Aan eiser is op 2 december 2024 een meeromvattende beschikking opgelegd waarin ook een terugkeerbesluit en inreisverbod besloten ligt.
Gronden
6. Eiser heeft de zware gronden niet betwist. Ook de lichte gronden heeft eiser niet betwist, wel heeft eiser aangevoerd dat deze ondervangen kunnen worden wanneer eiser met een meldplicht in een AZC kan verblijven. De rechtbank overweegt dat dit niet afdoet aan de feitelijke juistheid van de lichte gronden en constateert dat deze ook voldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden, in samenhang bezien, de maatregel van bewaring niet kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser dat hij niet terug wil naar Algerije, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een meldplicht is niet aangewezen nu eiser verklaart niet mee te willen werken aan zijn vertrek. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
7.1.
De rechtbank verklaart last te hebben van zijn maag en kies. De detentie valt hem erg zwaar en er zijn veel problemen in het detentiecentrum. Eiser geeft aan hulp te vragen bij de medische dienst maar die niet te krijgen. Eiser is er door minister op gewezen dat alle medische faciliteiten in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. Ter zitting is daarnaast door de minister toegezegd dat contact wordt opgenomen met de regievoerder van eiser, zodat deze na kan gaan of eiser de juiste medische hulp ontvangt in het detentiecentrum. De medische omstandigheden van eiser vormen geen aanleiding voor een lichter middel.
7.2.
Eiser verklaart een dochter te hebben in Frankrijk maar hier geen informatie over te kunnen verschaffen en ook geen beroep te doen op artikel 8 van het EVRM [1] . Eiser heeft verder geen persoonlijke omstandigheden kenbaar gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser door op 13 maart 2025 een vertrekgesprek met hem te voeren en op 14 maart 2025 een aanvraag voor een laissez-passer ten behoeve van eiser te versturen.
Zicht op uitzetting
9. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw en het Unierecht, indien zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [2]
9.1.
Daar komt bij dat op eiser de rechtsplicht om Nederland te verlaten rust. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. Nu in ieder geval de Algerijnse autoriteiten medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, indien eiser zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.

Conclusie en gevolgen

10. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Wat eiser verder naar voren heeft gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1892), recentelijk bevestigd met de uitspraak van 9 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:5027).