ECLI:NL:RBDHA:2025:5983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL25.11973
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening - Duitsland verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielaanvraag - interstatelijk vertrouwensbeginsel

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, geboren in 1989 en van Libische nationaliteit, had op 30 december 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Echter, de minister heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.

De eiser betwistte de beslissing van de minister en voerde aan dat Italië verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag, omdat hij daar als eerste Europa was binnengekomen. Hij stelde ook dat er in Duitsland geen adequate rechtsbijstand en opvang was, en dat hij medische klachten had die niet behandeld konden worden. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht had vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk was, gebaseerd op Eurodac-gegevens die aantoonden dat de eiser eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat de informatie in Eurodac onjuist was en dat er geen structurele tekortkomingen in de Duitse asielprocedure waren. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de minister geen aanleiding had om nader onderzoek te doen naar de omstandigheden van de eiser in Duitsland. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en de eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.11973

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1989 en de Libische nationaliteit te hebben. Eiser heeft zich op 30 december 2024 bij het aanmeldcentrum in Ter Apel gemeld en heeft op diezelfde dag een loopbrief ontvangen. Dit betekent dat hij op 30 december 2024 een asielaanvraag in Nederland heeft ingediend.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 27 mei 2023 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 29 januari 2025 de autoriteiten van Duitsland verzocht om eiser terug te nemen. [2] Op 3 februari 2025 hebben de Duitse autoriteiten dit verzoek aanvaard. [3]
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartegen het volgende aan. Niet Duitsland, maar Italië is verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Eiser is namelijk in Europa eerst Italië binnengekomen. Het is daarom bevreemdend dat eiser naar Duitsland wordt overgedragen. Daarnaast kan voor Duitsland niet zonder meer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft in dat verband verklaard dat hij in Duitsland geen bijstand van een rechtsbijstandverlener en een tolk kreeg. Ook waren er problemen in de opvang en had hij medische klachten waarvoor hij behandeling nodig heeft. Verweerder had nader onderzoek moeten doen voordat werd besloten tot overdracht aan Duitsland. Tot slot heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij eisers asielaanvraag niet inhoudelijk aan zich trekt op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft terecht overwogen dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Uit onderzoek in Eurodac volgt namelijk dat eiser in Duitsland als eerste Europese lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op grond van vaste jurisprudentie mag verweerder uitgaan van de juistheid van de informatie in Eurodac. [4] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de registratie in Eurodac niet juist is. Ook heeft eiser geen concrete aanknopingspunten aangedragen waaruit volgt dat een andere lidstaat dan Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eisers beroepsgrond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag slaagt daarom niet.
5. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat voor Duitsland mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit uitgangspunt wordt ook bevestigd in de jurisprudentie. [5] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Duitsland zijn. Bovendien mag verweerder als gevolg van het claimakkoord ervan uitgaan dat eiser in Duitsland in de gelegenheid wordt gesteld om een nieuwe asielaanvraag in te dienen en dat deze nieuwe asielaanvraag in behandeling wordt genomen overeenkomstig de internationale verplichtingen en relevante Europese richtlijnen. Bij voorkomende problemen kan eiser zich wenden tot de (hogere) Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Gelet hierop heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te verrichten. De enkele verklaring van eiser dat hij geen aangifte heeft kunnen doen bij de politie wegens het ontbreken van een tolk, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. In de eerste plaats heeft hij deze gebeurtenis niet met stukken onderbouwd. Ook is niet gebleken dat eiser geen toegang had tot bijstand van een tolk, dan wel dat eiser zich niet heeft kunnen wenden tot andere (hulp)instanties voor zijn problemen.
6. Tot slot heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft dan ook geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De omstandigheden en ervaringen van eiser in Duitsland heeft verweerder al beoordeeld in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en hoeven daarom niet opnieuw te worden beoordeeld in het kader van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. [6] Voor zover eiser verwijst naar zijn medische klachten, wordt vastgesteld dat hij deze klachten niet heeft onderbouwd met documenten. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat Nederland het meest aangewezen land is voor een eventuele medische behandeling van eiser.
7. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen.
8. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 april 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3.op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2625.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:588.
6.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860.