ECLI:NL:RBDHA:2025:5943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL25.13547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel van de Minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie aan eiseres en haar minderjarige kinderen. De maatregel, die op 20 februari 2025 werd opgelegd, verplichtte eiseres om in de gemeente Amersfoort te verblijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar kinderen rechtmatig verblijf in Nederland hebben en dat de minister ten onrechte heeft overwogen dat eiseres niet heeft voldaan aan de rechtsplicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten. De rechtbank oordeelt dat de opgelegde maatregel niet gerechtvaardigd was, aangezien eiseres een opvolgende asielaanvraag had ingediend en er geen sprake was van frustratie van het vertrekproces. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven en een schadevergoeding van € 1.300,- toegekend voor de onterecht ondergane beperking van de bewegingsvrijheid. Daarnaast zijn de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.814,-, die de minister dient te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13547

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , V-nummer: [nummer 1] , eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam 2], V-nummer: [nummer 2]
[naam 3], V-nummer: [nummer 3]
[naam 4], V-nummer: [nummer 4]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

1. Bij besluit van 20 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres en haar minderjarige kinderen een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw [1] (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
1.1.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiseres stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
3. Op grond van artikel 56, eerste lid, van de Vw kan door de minister overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d, en e.
3.1.
De vrijheidsbeperkende maatregel kan ingevolge artikel 5.1 van het Vb [2] bestaan uit:
a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of;
b. een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.
3.2.
In paragraaf A5/1 van de Vc [3] staat vermeld dat, anders dan bij de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zoals neergelegd in de Vw, een vrijheidsbeperkende maatregel in de regel niet disproportioneel zal zijn, indien deze nodig is voor de voorbereiding van het vertrek van de vreemdeling. Wel moet worden nagegaan of in de gegeven omstandigheden, de door de vreemdeling gestelde belangen zwaarder moeten wegen dan het belang van de overheid bij het beschikbaar houden van de vreemdeling voor het vertrekproces.
4. De minister heeft eiseres verplicht om met ingang van 18 februari 2025 te verblijven in de gemeente Amersfoort, alwaar zij zich in de VBL [4] Gezinslocatie dient op te houden. De minister heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en acht hierbij van belang dat eiseres niet heeft voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten. Verder beschikt eiseres niet over een vaste woon- of verblijfsplaats, noch over voldoende middelen van bestaan. Tot slot merkt de minister op dat eiseres geen recht meer heeft op opvang en alleen opvang kan krijgen in een gezinslocatie.
Beroepsgronden
5. Eiseres betoogt allereerst dat de maatregel, op grond van paragraaf A5/5 van de Vc, in persoon dient te worden uitgereikt, maar dat dit bij haar niet is gebeurd. De maatregel is per post ontvangen. Verder voert eiseres het volgende aan. De aan haar opgelegde maatregel is bijzonder belastend. Er is op dit moment sprake van rechtmatig verblijf ten gevolge van haar asielprocedure. Zij heeft eerder een verblijfsvergunning in Frankrijk verkregen, maar kon daar niet blijven ten gevolge van de dreiging met geweld door haar ex-partner. Zijzelf en haar kinderen worden nog steeds behandeld door diverse hulpverleners in verband met hun fysieke en psychische letsel, mede ten gevolge van voornoemd huiselijk geweld. Zij worden in deze hulpverlening onnodig beperkt en dus in hun gezondheid geschaad ten gevolge van deze opgelegde maatregel. Bovendien heeft eiseres familieleden in Nederland wiens steun voor haar van groot belang is en door het opleggen van deze maatregel kan zij niet langer deze familieleden bezoeken.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft aangegeven dat de wijze waarop de maatregel aan eiseres is uitgereikt geen inhoudelijke beroepsgrond betreft maar slechts een opmerking. Ter zitting heeft de minister toegelicht waarom de maatregel niet aan eiseres in persoon is uitgereikt. De gemachtigde van eiseres heeft desgevraagd aangegeven dat de uitreiking van de maatregel voldoende is besproken.
7.
Verder stelt de rechtbank vast, wat tussen partijen ook niet in geschil is, dat eiseres en haar minderjarige kinderen rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Verder blijkt uit het verslag van het op 20 maart 2025 met eiseres gehouden vertrekgesprek dat zij, ondanks de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel, geen dagelijkse meldplicht opgelegd heeft gekregen en daarnaast ook Rva [5] -verstrekkingen ontvangt. De minister heeft ter zitting nader toegelicht dat ondanks het rechtmatig verblijf er toch voor is gekozen om onderhavige maatregel op te leggen, met name omdat eiseres een herhaalde asielaanvraag heeft ingediend en volgens de minister daarmee haar geplande overdracht aan Frankrijk heeft gefrustreerd. De rechtbank acht dit standpunt niet juist. Eiseres heeft op 4 juli 2024 een opvolgende asielaanvraag ingediend, waarop de minister diezelfde dag, met een zogenoemd 3.1 Vb besluit, heeft beslist. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt waarbij zij heeft verzocht om een spoedvoorziening te treffen teneinde de behandeling van het bezwaar in Nederland te mogen afwachten. Bij uitspraak van 4 juli 2024 [6] is dit verzoek toegewezen. De voorzieningenrechter heeft daarin het volgende overwogen:
“(…)
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat geen sprake is van nieuwe relevante elementen of bevindingen. Verzoekers hebben een brief van de GGZ psychiater overgelegd waarin verzoekers zijn gediagnosticeerd met DSM 5 typering. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van 23 december 2023 overwogen dat er géén stukken zijn overgelegd die een diagnose bevatten. Door te stellen dat er geen sprake is van nieuwe relevante elementen of bevindingen, gaat de staatssecretaris er aan voorbij dat verzoekers in dit geval een rapport hebben overgelegd van een psychiater dat een ander beeld geeft dan ten tijde van de situatie zoals het voorlag bij de Afdeling. Daarnaast worden de gestelde omstandigheden van verzoekers nader onderbouwd met het rapport van Defence for Childeren. Tot slot is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers gemotiveerd en begrijpelijke redenen hebben gegeven voor het tijdstip waarop de aanvraag is ingediend. De staatssecretaris gaat hier onvoldoende gemotiveerd aan voorbij.
(…)
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat verzoekers gedurende de bezwaarprocedure niet mogen worden uitgezet.”
7.1.
Nu de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiseres, met het indienen van haar opvolgende asielaanvraag, nieuwe relevante elementen en/of bevindingen naar voren heeft gebracht en de behandeling van het door haar ingediende bezwaar (waarop tot op heden nog niet is beslist) gericht tegen het 3.1 Vb besluit in Nederland mag afwachten, is de rechtbank van oordeel dat de minister ten onrechte aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd dat eiseres niet heeft voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten. Ook de nadere door de minister ter zitting gegeven motivering dat eiseres met het indienen van haar opvolgende asielaanvraag haar uitzetting naar Frankrijk heeft gefrustreerd, slaagt gelet op het voorgaande niet.
7.2.
De rechtbank ziet voorts geen andere omstandigheden waaronder het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel door de minister aangewezen zou zijn.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is gezien het voorgaande gegrond. De rechtbank beveelt dan ook de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel.
9.
De rechtbank ziet aanleiding om aan eiseres en haar minderjarige kinderen een schadevergoeding toe te kennen voor de dagen die zij ten onrechte in de Gezinslocatie te Amersfoort hebben verbleven. De rechtbank gaat ervan uit dat een maatregel, inhoudende de beperking van de bewegingsvrijheid, immateriële schade tot gevolg heeft bij degene die de maatregel dient te ondergaan. Die schade zal bij een vrijheidsbeperkende maatregel wel geringer zijn dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres en haar minderjarige kinderen ten gevolge van de ten onrechte opgelegde maatregel immateriële schade hebben geleden van € 25,- per dag die zij ten onrechte in de Gezinslocatie hebben doorgebracht. De rechtbank stelt vast dat zij ten onrechte gedurende 52 dagen (van 18 februari 2025 tot en met 10 april 2025) in hun bewegingsvrijheid zijn beperkt. Daarom kent de rechtbank een schadevergoeding toe van een totaalbedrag van € 1.300,-.
10. De rechtbank ziet ook aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Bpb [7] vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel;
  • veroordeelt de minister tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres en haar minderjarige kinderen tot een bedrag van € 1.300,- en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres en haar minderjarige kinderen tot een bedrag van op € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan op 10 april 2025 door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Vrijheidsbeperkende locatie.
5.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
7.Besluit proceskosten bestuursrecht.