ECLI:NL:RBDHA:2024:10728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
NL24.27261
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot uitzetting naar Frankrijk

Op 4 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, bestaande uit een moeder en haar minderjarige kinderen, tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris waarin is meegedeeld dat hun uitzetting naar Frankrijk niet achterwege zal blijven. De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De uitspraak werd telefonisch aan partijen meegedeeld op dezelfde dag.

De staatssecretaris had eerder de aanvragen van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoekers bescherming genieten in Frankrijk. Verzoekers hebben echter nieuwe aanvragen ingediend, maar de staatssecretaris stelde dat deze aanvragen enkel waren ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen. De voorzieningenrechter heeft in deze procedure de vraag beantwoord of het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft.

Na beoordeling van de ingediende stukken, waaronder een brief van een GGZ psychiater en een rapport van Defence for Children, kwam de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verzoekers gemotiveerde redenen hadden gegeven voor het indienen van hun aanvragen en dat er nieuwe relevante elementen waren die niet door de staatssecretaris waren erkend. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat verzoekers niet mogen worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op hun bezwaar. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27261
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juli 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , v-nummer: [nummer] , verzoekster,

mede namens haar minderjarige kinderen
[naam kind 1] ,v-nummer: [nummer] ,
[naam kind 2] ,v-nummer: [nummer] ,
[naam kind 3] ,v-nummer: [nummer] ,
[naam kind 4] ,v-nummer: [nummer] ,
samen verzoekers,
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers vanwege het besluit van 4 juli 2024, waarin de staatssecretaris aan verzoekers heeft meegedeeld dat de uitzetting van verzoekers niet achterwege wordt gelaten. [1] Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De staatssecretaris heeft op het verzoek gereageerd met een verzoekschrift.
1.1.
De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [2]
1.2.
Op 4 juli 2024 is het dictum van de beslissing van de voorzieningenrechter telefonisch aan partijen meegedeeld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als tegen een besluit bezwaar is gemaakt en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [3] Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Bij besluiten van 30 november 2022 heeft de staatssecretaris de aanvragen van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat verzoekers bescherming genieten in Frankrijk. Op 6 februari 2023 zijn de door verzoekers daartegen ingestelde beroepen door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, gegrond verklaard. [4] Het hiertegen door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep is op 15 december 2023 gegrond verklaard. [5]
Verzoekers hebben op 3 juli 2024 opnieuw opvolgende aanvragen ingediend waarna de staatssecretaris op 4 juli 2024 een zogenaamd “3.1 Vb besluit” heeft genomen. De staatssecretaris stelt zich daarin op het standpunt dat tijdens het gehoor van 4 juli 2024 geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvragen. Ook stelt de staatssecretaris dat de aanvragen louter zijn ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen, omdat de aanvragen één dag voor de geplande uitzetting zijn ingediend. Gelet daarop wordt volgens de staatssecretaris de uitzetting van verzoekers niet achterwege gelaten op grond van artikel 3.1, tweede lid, onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De staatssecretaris heeft verzoekers medegedeeld dat zij hiertegen bezwaar en een voorlopige voorziening kunnen indienen maar dat zij de behandeling daarvan niet in Nederland mogen afwachten.
4. De staatssecretaris heeft aan verzoekers meegedeeld dat de uitzetting van verzoeker niet achterwege wordt gelaten. Verzoekster heeft tijdens het gehoor van 4 juli 2024 namelijk geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gesteld die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Daarnaast heeft de staatssecretaris verzoekers laten weten dat zij op 5 juli 2024 om 08:05 uur zullen worden overgedragen aan Frankrijk. Verzoekers hebben daarom een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
Wat is de inhoud van het verzoek om voorlopige voorziening?
5. Verzoekers verzoeken de voorzieningenrechter om de staatssecretaris te verbieden om hen aan Frankrijk over te dragen zolang nog niet definitief op het bezwaar is beslist. Verzoekers voeren aan dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat de herhaalde aanvraag louter is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen. Verzoekers wijzen erop dat een wisseling van gemachtigden, persoonlijke medische omstandigheden van de huidige gemachtigde en het wachten op informatie van de behandelaars van [bedrijf] redenen zijn waardoor niet eerder aanvragen zijn ingediend. Daarnaast geven verzoekers toe dat de detentie van hen op 28 juni 2024 de herhaalde aanvragen in een stroomversnelling bracht, maar dat maakt volgens verzoekers niet dat deze aanvragen werden ingediend louter om de uitzetting te frustreren.
Verder hebben Verzoekers een brief van de GGZ psychiater bij [bedrijf] overgelegd waarin diagnoses van hun allemaal in staan. Verzoekers voeren verder aan dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat de verklaringen over de behandeling in Nederland voor de psychische klachten niet als relevant kunnen worden aangemerkt. Uit de brief blijkt ook dat terugkeer naar Frankrijk een verdere verslechtering van de situatie van de kinderen betekent. Verzoekers voeren verder aan dat met de verklaringen van verzoekster tijdens het gehoor duidelijk is geworden dat het in het belang van de kinderen is om in Nederland te blijven om hun behandeling te continueren en de in nabijheid van de mantelzorg verlenende familieleden te kunnen blijven. Verzoekster verwijzen ter verdere onderbouwing naar een rapport van Defence for Childeren van 4 juli 2024.
Wat is het standpunt van de staatssecretaris?
6. De staatssecretaris stelt voorop dat sprake is van een herhaalde asielaanvraag waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De asielaanvraag is volgens de staatssecretaris gestoeld op medische en psychische omstandigheden en deze aspecten kunnen niet als relevant worden aangemerkt. Indien verzoekers een verblijf op medische gronden beogen, dan dienen zij daartoe een reguliere aanvraag in te dienen. Daarnaast bevat de brief van de GGZ psychiater geen nieuwe relevante elementen ten aanzien van het oordeel van de Afdeling in de uitspraak van 15 december 2023, rechtsoverwegingen 4.1, 4.2 en 4.3. In de brief van de GGZ psychiater wordt verder niet onderbouwd dat verzoekers de benodigde behandeling niet in Frankrijk zouden kunnen krijgen. Daar komt bij dat het rapport van Defence for Childeren geen nieuwe relevante elementen bevat. Daarnaast stelt de staatssecretaris dat – gelet op het moment waarop de asielwens kenbaar is gemaakt – de aanvraag louter is ingediend om de geplande uitzetting te vertragen of te verhinderen. Voor verzoekers was ruimt een half jaar duidelijk dat zij naar Frankrijk moesten terugkeren.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
7. De voorzieningenrechter beantwoordt in deze procedure de vraag of het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter geeft in deze procedure dus een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. Als een besluit naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig is, dan kan dat namelijk een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit het geval is. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt.
7.1.
De staatssecretaris kan bepalen dat het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet tot gevolg heeft dat uitzetting achterwege blijft, als een eerdere aanvraag van de betrokken vreemdeling niet in behandeling is genomen en de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde heeft gesteld die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. [6] Voert de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen aan, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in het arrest
Bahaddar. [7]
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat geen sprake is van nieuwe relevante elementen of bevindingen. Verzoekers hebben een brief van de GGZ psychiater overgelegd waarin verzoekers zijn gediagnostiseerd met DSM 5 typering. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van 23 december 2023 overwogen dat er géén stukken zijn overgelegd die een diagnose bevatten. Door te stellen dat er geen sprake is van nieuwe relevante elementen of bevindingen, gaat de staatssecretaris er aan voorbij dat verzoekers in dit geval een rapport hebben overgelegd van een psychiater dat een ander beeld geeft dan ten tijde van de situatie zoals het voorlag bij de Afdeling. Daarnaast worden de gestelde omstandigheden van verzoekers nader onderbouwd met het rapport van Defence for Childeren. Tot slot is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers gemotiveerd en begrijpelijke redenen hebben gegeven voor het tijdstip waarop de aanvraag is ingediend. De staatssecretaris gaat hier onvoldoende gemotiveerd aan voorbij.
9. Gelet op het voorgaande is voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat verzoekers gedurende de bezwaarprocedure niet mogen worden uitgezet.
11. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgen zoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij vanwege de behandeling van het verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 875,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- bepaalt dat uitzetting van verzoekers achterwege blijft totdat is beslist op het bezwaar;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De staatssecretaris heeft dit besluit gebaseerd op artikel 3.1, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
2.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Dat staat in artikel 8:81 van de Awb.
4.NL22.24545 (niet gepubliceerd).
5.202300957/1/V3 (niet gepubliceerd).
6.Dat staat in artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000.
7.EHRM 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494, par. 45.