ECLI:NL:RBDHA:2025:5885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
C/09/679450 / JE RK 25-182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen in een GOM-gezin

Op 25 maart 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen [naam 1] en [naam 2]. De zaak betreft een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, die de ondertoezichtstelling voor een jaar wil verlengen en ook de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening. De kinderen verblijven sinds september 2022 in een GOM-gezin en hebben een verhoogde opvoedbehoefte. De moeder van de kinderen heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de uithuisplaatsing, waarbij zij stelt dat zij hard aan zichzelf heeft gewerkt en dat de omgang met de kinderen goed verloopt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen, die belast worden door een loyaliteitsconflict. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 27 maart 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 27 juni 2025, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te beoordelen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder haar wantrouwen moet opzijzetten en moet samenwerken met de jeugdbescherming en pleegouders. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/679450 / JE RK 25-182
Datum uitspraak: 25 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[naam 1], geboren op [geboortedatum 1] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [naam 1] ,
[naam 2], geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [naam 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal te Leiden,
[de pleegvader] ,
hierna te noemen: de pleegvader,
en
[de pleegmoeder] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder
hierna tezamen te noemen: de pleegouders
samen wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 30 januari 2025;
  • het e-mailbericht van de pleegmoeder, ontvangen op 18 maart 2025;
  • de stukken van de advocaat van de moeder, ontvangen op 24 maart 2025;
  • het ter zitting van 25 maart 2025 voorgelezen en nadien overhandigde stuk van de moeder.
1.2.
De zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 25 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
  • [naam 3] en [naam 4] , namens de gecertificeerde instelling;
  • [naam 5] , dochter van de moeder, en [naam 6] , de vader van de moeder, als toehoorders.
De vader en de pleegouders zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader en de pleegouders wel juist zijn opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft, op verzoek van de moeder, [naam 1] uitgenodigd voor een kindgesprek om zijn mening te kunnen geven over het verzoek. [naam 1] heeft hier geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] en [naam 2] zijn erkend door de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [naam 1] en [naam 2] .
2.3.
[naam 1] en [naam 2] verblijven in een GOM-gezin.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 maart 2024 de ondertoezichtstelling van [naam 1] en [naam 2] verlengd tot 27 maart 2025, en de machtiging verlengd [naam 1] en [naam 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 27 september 2024, met aanhouding van het overige.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 september 2025 de machtiging verlengd [naam 1] en [naam 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 27 maart 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [naam 1] en [naam 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam 1] en [naam 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De gecertificeerde instelling verzoekt de kinderrechter tevens om zich uit te laten over het perspectiefbesluit.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. De kinderen wonen sinds 3 september 2022 in het GOM-gezin van Cardea. Zij zijn hier eerst op vrijwillige basis gaan wonen en zijn hier nadien in het gedwongen kader gebleven. De kinderen hebben een bovengemiddelde opvoedbehoefte en hebben baat bij een trauma-sensitieve aanpak in de opvoeding. Het GOM-gezin biedt hen de nabijheid, structuur en aandacht die zij nodig hebben. Sinds zij hier wonen zijn zij vooruitgegaan in hun ontwikkeling. Wel wordt gezien dat de kinderen worden belast met een loyaliteitsconflict dat bij hen is ontstaan in hun relatie met hun moeder en de pleegouders. Uit de behandeling van beide kinderen bij Arq komt naar voren dat de kinderen het fijn vinden in het GOM-gezin, maar ook bij hun moeder willen wonen, en dat zij last hebben van de onduidelijkheid over hun perspectief. Bij de moeder is veel wantrouwen richting de pleegouders en zij geeft geen emotionele toestemming aan de kinderen om het fijn bij hen te hebben. De kinderen zijn hierdoor klem komen te zitten tussen de pleegouders en de moeder. Er wordt gezien dat er sprake is van hoge spanningen bij de kinderen wanneer zij onbegeleid contact hebben (gehad) met de moeder. In het afgelopen jaar hebben hiernaast meerdere incidenten plaatsgevonden waar de moeder zich dreigend heeft geuit naar de pleegmoeder en de jeugdbeschermer. Dit is verder geëscaleerd tijdens een evaluatiemoment op 7 januari 2025, waar de moeder de jeugdbeschermer fysiek heeft aangevallen, en haar en de pleegmoeder met de dood heeft bedreigd. Door de bedreigingen die moeder geuit heeft naar de jeugdbeschermer, kwamen de begeleide bezoeken, die begeleid werden door de jeugdbeschermer, onder spanning te staan. Op dit moment is er slecht één uur begeleide omgang per week tussen de moeder en de kinderen. De begeleiding wordt inmiddels gedaan door Youth turn. De moeder heeft hiernaast een klacht ingediend bij Cardea, omdat de jeugdbeschermer de moeders zorgen over een mogelijke mishandeling van de kinderen in het GOM-gezin niet heeft opgepakt. Er is daarom besloten om een nieuwe jeugdbeschermer toe te wijzen aan het gezin. De gecertificeerde instelling is van mening dat het noodzakelijk is dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd voor de duur van een jaar zodat de nieuwe jeugdbeschermer kan inzetten op het herstellen van het contact tussen de moeder en de pleegouders. Nu uit het onderzoek naar het perspectief van de kinderen naar voren is gekomen dat de moeder niet de aansluiting en de begrenzing kan bieden die de kinderen nodig hebben, en dat het perspectief van de kinderen daarom niet langer bij de moeder ligt, is het tevens noodzakelijk dat de uithuisplaatsing van de kinderen wordt verlengd voor de duur van een jaar. De gecertificeerde instelling ziet dat de moeder een liefdevolle moeder is die zielsveel van haar kinderen houdt. Zij zal daarom ook altijd betrokken blijven bij de kinderen en er zal daarom in de komende periode moeten worden onderzocht op welke manier de moeder haar moederrol het beste kan blijven vervullen.

4.De standpunten

4.1.
Er is door en namens de moeder verweer gevoerd tegen het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam 1] en [naam 2] . De moeder heeft in het belang van de kinderen hard aan zichzelf gewerkt. Zij is een liefdevolle moeder die veel van haar kinderen houdt. De omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen, begeleid en onbegeleid, verlopen goed en de begeleiders van Cardea en Youth turn zijn erg positief over haar. De moeder zal blijven vechten voor haar kinderen. De kinderen geven zelf ook aan graag weer bij de moeder te willen wonen. De uitkomst van het perspectiefonderzoek is te kort door de bocht en onvoldoende onderbouwd. Er heeft in het afgelopen jaar nauwelijks opbouw van de omgang plaatsgevonden, terwijl dit wel telkens met de moeder is besproken. Daarnaast hebben de kinderen in de afgelopen drie jaar slechts één keer bij de moeder gelogeerd. De grondslagen voor het perspectiefbesluit, die zien op het niet voldoende consequent en te toegefelijk zijn van de moeder, zijn hiernaast onvoldoende om een uithuisplaatsing van de kinderen te verantwoorden. Nog niet alle mogelijke middelen om voldoende zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder, zoals een gezinsopname, zijn benut. Ook is er niet voldaan aan het vereiste van het hebben van vijf gesprekken met de moeder en is zij niet geobserveerd met de kinderen. Hiernaast klopt het niet dat de moeder financiële problemen zou hebben. De moeder heeft verder altijd meegewerkt aan de noodzakelijk hulpverlening en vraagt om hulp wanneer zij dit nodig heeft. De moeder verzoekt dan ook het verzoek tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij beide kinderen. Bij de kinderen wordt gezien dat zij langdurig worden belast door een loyaliteitsconflict. De kinderen wonen al een lange tijd in het GOM-gezin en hebben aangegeven het hier fijn te vinden en zich er veilig te voelen. De kinderen hebben een verhoogde opvoedvraag en zij hebben baat bij de structuur, nabijheid en aandacht die de pleegouders hen kunnen bieden. De kinderen geven echter ook aan eigenlijk graag weer bij hun moeder te willen wonen. Doordat de kinderen dermate belast worden door dit loyaliteitsconflict is het in hun belang dat zij duidelijkheid krijgen over hun perspectief. Om deze reden heeft er in 2024 een perspectiefonderzoek plaatsgevonden, waaruit is voortgekomen dat het niet langer in het belang van de kinderen is om toe te werken aan een thuisplaatsing bij de moeder.
5.3.
De gecertificeerde inrichting heeft aan de kinderrechter gevraagd zich uit te laten over dit perspectiefbesluit. Daarover wordt in de eerste plaats opgemerkt dat dit besluit behoort tot de bevoegdheid van de gecertificeerde instelling. De wet voorziet niet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. De kinderrechter kan het besluit niet bekrachtigen of vernietigen. Wel kan de kinderrechter zich erover uitlaten of dit besluit op de juiste gronden is genomen. Een perspectiefbesluit kan immers aan het rechterlijk oordeel worden onderworpen voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met dat perspectiefbesluit. [1] Nu het doel van een uithuisplaatsing in beginsel het toewerken naar een thuisplaatsing is, en er in het voorliggende opvoedbesluit is vastgesteld dat het perspectief niet langer bij de moeder, maar bij het huidige pleeggezin ligt, is het doel van het perspectiefbesluit strikt genomen strijdig met het doel van de uithuisplaatsing. De kinderrechter zal zich om die reden uitlaten over het perspectiefbesluit.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat het perspectiefbesluit niet op juiste gronden is genomen. De kinderrechter overweegt allereerst dat in het verslag van het perspectiefbesluit onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd wordt waarom de moeder niet de opvoedcapaciteiten zou hebben om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. Het verslag weidt slechts uit over wat de moeder niet goed doet, maar niet over wat de moeder goed doet, terwijl wel wordt aangegeven dat de moeder krachten heeft in haar rol als moeder. Zo worden bij de moeder op persoonlijk vlak minder problemen gezien en op het competentievlak vorderingen gezien, maar hierbij ontbreekt een toelichting. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de voorbeelden die worden aangedragen om te onderbouwen dat de moeder de kinderen niet de structuur kan bieden die zij nodig hebben, geen hout snijden. Hiernaast is ter zitting naar voren gekomen dat de onderzoeker slechts drie keer een uur is langs geweest om de moeder met de kinderen te observeren, dit terwijl de observaties ten minste vijf keer zouden plaatsvinden voordat zou worden overgegaan tot het nemen van een besluit. Verder hebben de moeder en de kinderen al lange tijd geen uitbreiding van de omgang gehad en lijken niet alle beschikbare middelen, zoals een gezinsopname, ingezet te zijn om de moeder en de kinderen voldoende te observeren in hun interactie en te zien wat mogelijk is in het toewerken naar een thuisplaatsing. Gelet op het bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat het perspectiefbesluit te voorbarig is genomen en dat dit niet kan leiden tot het niet langer werken naar een thuisplaatsing bij de moeder.
5.5.
De kinderrechter overweegt dat er in de komende periode veel zal moeten worden onderzocht met betrekking tot het perspectief van de kinderen. Het is hierbij van belang dat de omgang tussen de moeder en de kinderen - op een voor de kinderen veilige wijze - voortvarend wordt uitgebreid, en dat de instantie die de bezoeken begeleidt, in dit geval Youth turn, zo goed mogelijk verslag legt van de bezoeken en van de bevindingen over de interactie tussen de moeder en de kinderen en het effect hiervan op de kinderen. Het is hierbij noodzakelijk dat er een jeugdbeschermer betrokken blijft die deze omgang en de verslaglegging zal overzien en in goede banen zal leiden. De kinderrechter verlengt daarom de ondertoezichtstelling van [naam 1] en [naam 2] voor de duur van een jaar. [2] De kinderrechter drukt de moeder op het hart dat zij de komende tijd haar wantrouwen over jeugdbescherming en de pleegmoeder in het belang van de kinderen opzij zal moeten zetten en dat zij haar uiterste best moet doen om tot een constructieve samenwerking met hen te komen. Ook is het van belang dat de moeder de kinderen niet langer belast met volwassenenproblematiek.
5.6.
Omdat er in de komende periode nog veel moet worden uitgezocht en ingezet ten aanzien van een eventuele thuisplaatsing van de kinderen en er eerst moet worden toegewerkt naar een uitbreiding van de omgang tussen de moeder en de kinderen, is het niet in hun belang om nu direct te worden thuisgeplaatst bij de moeder. De kinderen ontwikkelen zich goed in het GOM-gezin en voelen zich er fijn. Daarom zal de kinderrechter het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing toewijzen. Wel zal zij de uithuisplaatsing voor een kortere periode dan verzocht verlengen, namelijk voor de duur van drie maanden, met aanhouding van het overige deel van het verzoek. Op deze manier kan de kinderrechter zicht houden op de voortgang van het onderzoek naar de thuisplaatsing en de uitbreiding van de omgang tussen de kinderen en de moeder en kan mede op basis daarvan worden beslist over de noodzakelijkheid van een verdere uithuisplaatsing.
5.7.
De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling om uiterlijk twéé weken voorafgaand aan de zitting een schriftelijke update over de bovengenoemde voortgang en resultaten bij de rechtbank en de belanghebbenden in te dienen.
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam 1] en [naam 2] tot 27 maart 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam 1] en [naam 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 27 juni 2025;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen voor 27 juni 2025, bij mr. M. de Kleine, tegen welke zitting de gecertificeerde instelling, de moeder, de advocaat van de moeder, de pleegouders, de vader, en [naam 1] en [naam 2] voor een kindgesprek dienen te worden opgeroepen;
6.4.
verzoekt de gecertificeerde instelling
om uiterlijk twee weken vóórde voornoemde zitting
een schriftelijke updateaan de rechtbank en de belanghebbenden toe te sturen;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025 door mr. M. de Kleine, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 8 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.HR 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148.
2.Artikel 1:260, eerste lid, BW.