ECLI:NL:RBDHA:2025:5880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
NL24.46612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van kennelijke ongegrondheid en uithuwelijking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Senegalese vrouw, eiseres, die haar asielaanvraag had ingediend op basis van het motief van uithuwelijking. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend die op 22 augustus 2019 als kennelijk ongegrond was afgewezen. In haar opvolgende aanvraag, ingediend op 17 april 2024, voerde zij aan dat zij vreesde voor een gedwongen huwelijk en de besnijdenis van haar dochter. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar asielmotieven en dat haar verklaringen inconsistent waren. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen, omdat eiseres niet had voldaan aan de voorwaarden van de Vreemdelingenwet. De rechtbank stelde vast dat Senegal als veilig land van herkomst geldt en dat eiseres niet onder de uitzonderingscategorieën valt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde het terugkeerbesluit, waarbij de rechtsgevolgen waren opgeschort vanwege een Chavez-aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46612

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [v-nummer] , eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige dochter [naam dochter]
(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2024 (bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, c en g, van de Vw.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2025. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook is verschenen een tolk in de Franse taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1983, heeft de Senegalese nationaliteit en behoort tot
de Apular bevolkingsgroep. De minderjarige dochter van eiseres heet [naam dochter] en is geboren op [geboortedatum 2] 2019.
1.2.
Eiseres heeft eerder op 27 februari 2019 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit
van 22 augustus 2019 heeft verweerder deze asielaanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen, bepaald dat dit besluit tevens geldt als terugkeerbesluit en tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. Bij uitspraak van 27 september 2019 is het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard door de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2019:7119). Op 17 april 2024 heeft de onderhavige opvolgende asielaanvraag ingediend.
1.3.
Eiseres heeft het volgende asielrelaas aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd.
Omdat eiseres de leeftijd had bereikt om te trouwen en zij op dat moment nog niet getrouwd was, hebben haar ouders haar willen uithuwelijken aan een oudere man genaamd [persoon A] . Eiseres kreeg een datum door waarop het huwelijk zou plaatsvinden en omdat zij niet met [persoon A] wilde trouwen, heeft zij besloten om Senegal te verlaten. Eiseres heeft eerst voor de duur van twee maanden in Dakar verbleven. In december 2018 heeft eiseres Senegal verlaten. In Nederland heeft zij een relatie gehad en zij is zwanger geraakt. Op
[geboortedatum 2] 2019 is haar dochter, [naam dochter] , geboren. Bij terugkeer naar Senegal vreest eiseres voor een besnijdenis van haar dochter en dat zij wordt uitgehuwelijkt.
Het bestreden besluit
2. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiseres de volgende asielmotieven:
a. de identiteit, nationaliteit en herkomst;
b. de dochter van eiseres is niet besneden;
c. de poging tot uithuwelijking door haar ouders.
Verweerder vindt de eerste twee asielmotieven geloofwaardig, maar het laatste asielmotief niet. Eiseres heeft haar verklaringen met betrekking tot het derde asielmotief niet onderbouwd met objectieve documenten. Volgens verweerder is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c en e, van de Vw. De verklaringen van eiseres over de gestelde uithuwelijking vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel, omdat ze de leeftijd van [persoon A] niet heeft kunnen noemen. Verder is volgens verweerder in dit verband van belang dat eiseres in de eerdere procedure niet heeft verklaard over de poging van haar ouders tot uithuwelijking.
Verder kan eiseres in grote lijnen niet als geloofwaardig worden beschouwd, nu zij eerder niet de waarheid heeft gesproken over haar identiteit en nationaliteit. Het lijkt erop dat eiseres de procedure misbruikt om aan haar vertrekplicht te ontkomen. Niet valt in te zien dat eiseres vrijwillig zou willen terugkeren naar Senegal, indien zij daadwerkelijk zou worden uitgehuwelijkt.
De geloofwaardig bevonden asielmotieven leiden niet tot verlening van een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Senegal geldt als veilig land van herkomst. Eiseres valt niet onder één van de uitzonderingscategorieën. Nu de dochter van eiseres de Nederlandse nationaliteit heeft en rechtmatig verblijf heeft, is terugkeer naar Senegal niet aan de orde. Daarom gaat verweerder niet inhoudelijk in op wat eiseres heeft aangevoerd over het risico op besnijdenis van haar dochter.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, c en g, van de Vw.
Het bij besluit van 22 augustus 2019 opgelegde inreisverbod voor de duur van twee jaar is nog steeds geldig. Wel zijn de rechtgevolgen van het terugkeerbesluit opgeschort omdat eiseres thans rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw.
Beoordeling van de beroepsgronden
3. Eiseres voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat
de verklaringen over de gedwongen uithuwelijking geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Dat eiseres de exacte leeftijd van [persoon A] niet heeft kunnen noemen, maakt niet dat haar verklaringen over de uithuwelijking niet geloofwaardig zijn. Eiseres kende [persoon A] ook niet goed genoeg om dat te kunnen weten, zodat zij de leeftijd moest schatten.
Verder heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat zij dit asielmotief niet in de eerste asielprocedure heeft aangedragen, nu deze omstandigheid niet staat genoemd in verweerders beleid dat is neergelegd in paragraaf C1/4.3.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Gelet op het bepaalde in artikel 3.113 van het Vreemdelingenbesluit 2000 had aan eiseres moeten worden gevraagd waarom zij dit asielmotief in een eerder stadium niet heeft genoemd. Het bestreden besluit is in zoverre onzorgvuldig.
3.1.
Hoewel eiseres [persoon A] niet goed kende, heeft verweerder van haar kunnen en mogen
verwachten dat ze de leeftijd van [persoon A] bij benadering kan inschatten. Uit de verklaringen van eiseres volgt immers dat [persoon A] meerdere keren bij haar thuis is geweest en dat zij toen reeds een volwassen vrouw was. Uit pagina 10 van het gehoor opvolgende aanvraag blijkt dat eiseres heeft verklaard dat [persoon A] misschien wel drie keer zo oud was als zij, en vervolgens dat hij 45, 50 en misschien wel 60 jaar was. Ter zitting heeft eiseres weliswaar gesteld nooit te hebben verklaard dat [persoon A] drie keer zo oud was, maar niet heeft zij betwist dat zij tijdens het gehoor heeft verklaard dat [persoon A] 45, 50 en misschien wel 60 jaar oud was. Niet valt in te zien waarom eiseres op dit punt niet concreter heeft kunnen verklaren terwijl het om de man ging aan wie zij door haar ouders zou worden uitgehuwelijkt.
3.2.
Het betoog van eiseres dat verweerder bij de beoordeling van de voorwaarde van
artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw ten onrechte heeft betrokken dat eiseres tijdens haar eerste asielprocedure de uithuwelijking niet heeft genoemd, slaagt niet.
In paragraaf C1/4.3.2.3 van de Vc staat het volgende:
Bij de vraag of de verklaringen van de vreemdeling samenhangend en aannemelijk zijn bevonden en niet in strijd zijn met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn aanvraag, geeft de IND een oordeel aan de hand van alles wat de vreemdeling zelf heeft aangedragen, en van alles wat te toetsen is aan de hand van andere bronnen. De IND beoordeelt kenbaar of de verklaringen van de vreemdeling samenhangend en aannemelijk zijn en niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie. Deze beoordeling wordt op objectieve, gestructureerde en transparante wijze uitgevoerd. Hierbij kan de IND onder andere betrekken:
•de mate waarin verklaringen gedetailleerd en specifiek zijn;
•de interne consistentie van de verklaringen;
•consistentie met informatie van andere, door de vreemdeling genoemde, getuigen; en
•consistentie met beschikbare (landen)informatie.
Deze opsomming in verweerders beleid is dus niet limitatief. Er is gezien het voorgaande geen grond voor het oordeel dat verweerder niet bij de beoordeling heeft mogen betrekken dat eiseres het asielmotief uithuwelijking pas bij de onderhavige opvolgende aanvraag heeft genoemd.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres in het formulier “Aanvraag, tweede of volgende aanvraag” (M35-O) en de bijbehorende brief van 16 april 2024 enkel als nieuwe gebeurtenis heeft genoemd dat haar dochter in Senegal het risico loopt te worden besneden. Bij haar aanvraag heeft eiseres de uithuwelijking dus niet genoemd. Dat tijdens het gehoor opvolgende aanvraag niet specifiek aan eiseres is gevraagd waarom eiseres het asielmotief uithuwelijking niet eerder naar voren heeft gebracht, maakt niet dat eiseres niet kan worden verweten dat zij in de eerste asielprocedure niet de waarheid heeft verteld en pas tijdens de onderhavige procedure heeft verklaard over de uithuwelijking. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van een zorgvuldigheidsgebrek. Tijdens het gehoor is met eiseres gesproken over haar vorige procedure en het feit dat ze destijds niet naar waarheid heeft verklaard. Het lag op de weg van eiseres om daarbij zelf duidelijkheid te verschaffen over de reden waarom zij eerder niet eerlijk is geweest en dit asielmotief eerder niet heeft genoemd.
3.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het
gesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw.
4. Eiseres voert verder aan dat verweerder ook ten onrechte heeft tegengeworpen dat
haar verklaringen in grote lijnen niet geloofwaardig zijn, nu zij bij de eerdere asielprocedure onjuiste verklaringen heeft afgelegd over haar identiteit, nationaliteit en herkomst. Eiseres verwijst in dit verband naar het arrest X tegen Ierland van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 juni 2023, C-756/21. Het is onduidelijk wanneer eiseres haar eerdere verklaringen had moeten herstellen. De procedure was op dat moment afgerond en er waren geen gehoren meer gepland. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiseres de onderhavige procedure zou misbruiken om het vertrek naar Senegal uit te stellen. Eiseres heeft toen willen voldoen aan de vertrekplicht en heeft aanvankelijk ingestemd met vrijwillig vertrek met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie. Vervolgens is gebleken dat er een goede reden was om een herhaald asielverzoek in te dienen.
4.1.
Het beroep op het arrest X tegen Ierland van 29 juni 2023 slaagt niet. Naar het
oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres haar vals afgelegde verklaringen niet op het eerst mogelijke moment heeft hersteld. Nu eiseres al sinds 2019 in Nederland verblijft, heeft zij genoeg gelegenheid gehad om haar eerdere, vals afgelegde verklaringen te herstellen.
4.2.
Voorts heeft verweerder niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat zij na haar
eerste asielprocedure aanvankelijk wel zou hebben meegewerkt aan vrijwillig vertrek uit Nederland, maar dat zij hier later vanaf zou hebben gezien omdat zij op aanraden van VluchtelingenWerk Nederland vanwege de gestelde uithuwelijking een nieuwe asielaanvraag wilde indienen. Nu de gestelde uithuwelijking volgens haar verklaringen tijdens het gehoor al in 2018 zou hebben plaatsgevonden, heeft verweerder er niet van hoeven uitgaan dat dit een nieuwe gebeurtenis was op grond waarvan zij alsnog bescherming nodig zou hebben. Er zijn geen aanwijzingen dat de uithuwelijking nu nog een rol zou spelen. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft eiseres bij de asielvraag van 17 april 2024 uitsluitend te kennen gegeven vanwege de vrees voor besnijdenis van haar dochter een opvolgende asielaanvraag te willen doen.
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt
gesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e, van de Vw.
5. Eiseres voert verder aan dat verweerder de asielaanvraag ten onrechte als kennelijk
ongegrond heeft afgedaan op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Eiseres meent dat er in dit geval geen sprake is van misleiding aangezien zij een echt bevonden identiteitskaart heeft overgelegd.
5.1.
Dat eiseres inmiddels een echt bevonden identiteitskaart heeft overgelegd, neemt niet
weg dat eiseres tijdens haar eerdere asielprocedure valse verklaringen heeft afgelegd over haar identiteit, nationaliteit en herkomst. Onder deze omstandigheden heeft verweerder artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw als afdoeningsgrond kunnen hanteren.
6. Eiseres voert verder aan dat verweerder haar asielaanvraag ten onrechte als
kennelijk ongegrond heeft afgewezen op de grond dat Senegal een veilig land van herkomst is. Ter zitting heeft eiseres nog gewezen op de MK-uitspraak van 8 januari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:172) waarin is geoordeeld dat het uitzonderen van groepen zich niet met de aanwijzing van een land als veilig in de zin van de Procedurerichtlijn verhoudt.
6.1.
Nu verweerder de overige twee gronden (artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c
en g van de Vw) aan de afwijzing als kennelijk ongegrond ten grondslag heeft kunnen leggen, behoeft deze beroepsgrond geen bespreking.
7. Eiseres voert tot slot aan dat geen terugkeerbesluit aan haar kan worden opgelegd,
nu zij op basis van de aanvraag op grond van het arrest Chavez Vilchez rechtmatig verblijf heeft. Het opschorten van de rechtgevolgen is niet voldoende, verweerder had het terugkeerbesluit moeten intrekken, aldus eiseres.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 14 maart 2024 het eerdere bij het besluit van 22 augustus 2019 opgelegde terugkeerbesluit, dat onderdeel uitmaakt van de meeromvattende beschikking, heeft aangevuld, in die zin dat daarin bepaald dat eiseres naar Senegal dient terug te keren. Uit artikel 45, eerste lid, van de Vw volgt dat dit terugkeerbesluit nog steeds geldig is, nu eiseres destijds geen gevolg heeft gegeven aan haar vertrekplicht. De rechtbank merkt het bestreden besluit op dit punt daarom aan als de handhaving van dit eerder opgelegde terugkeerbesluit, waarbij eiseres nu wordt opgedragen om naar Senegal terug te keren. Verweerder heeft de rechtgevolgen van dit terugkeerbesluit terecht opgeschort in afwachting van de aanvraag op grond van het arrest Chavez-Vilchez op grond waarvan eiseres thans rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.