ECLI:NL:RBDHA:2025:5873
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking beroep inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin werd medegedeeld dat hij vanaf 5 september 2024 geen uitkering op grond van de Wet arbeid en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) zou ontvangen, omdat hij voor het einde van de wachttijd hersteld was gemeld. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft eiser beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft verweerder op 11 februari 2025 een nieuw besluit genomen, waarin de bezwaren van eiser gegrond werden verklaard. Eiser had vanaf 7 maart 2024 recht op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), waardoor hij de wachttijd voor de WIA-uitkering had volgemaakt. Eiser trok vervolgens zijn beroep in en verzocht om een proceskostenveroordeling. Verweerder had geen bezwaar tegen deze veroordeling. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 907,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is verweerder verplicht om het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden.