ECLI:NL:RBDHA:2025:5873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
24/7344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking beroep inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin werd medegedeeld dat hij vanaf 5 september 2024 geen uitkering op grond van de Wet arbeid en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) zou ontvangen, omdat hij voor het einde van de wachttijd hersteld was gemeld. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft eiser beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft verweerder op 11 februari 2025 een nieuw besluit genomen, waarin de bezwaren van eiser gegrond werden verklaard. Eiser had vanaf 7 maart 2024 recht op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), waardoor hij de wachttijd voor de WIA-uitkering had volgemaakt. Eiser trok vervolgens zijn beroep in en verzocht om een proceskostenveroordeling. Verweerder had geen bezwaar tegen deze veroordeling. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 907,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is verweerder verplicht om het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.G.C. van Ingen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Met het besluit van 5 juni 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser laten weten dat zij vanaf 5 september 2024 geen uitkering op grond van de Wet arbeid en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) kan krijgen omdat hij voor het einde van de wachttijd hersteld is gemeld.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 17 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft hangende beroep het besluit van 11 februari 2025 genomen. Met dit besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser gegrond verklaard. Eiser heeft vanaf 7 maart 2024 doorlopend recht op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) waardoor hij de wachttijd voor de WIA-uitkering heeft volgemaakt.
Eiser heeft daarop het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Eiser heeft het beroep ingetrokken omdat verweerder aan hem is tegemoet gekomen, als hiervoor bedoeld. De rechtbank zal daarom het verzoek om een proceskostenveroordeling toewijzen.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.