6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in de openbare ruimte voorhanden hebben van een omgebouwd alarmpistool met bijbehorende munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met munitie brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee, omdat het bezit van een vuurwapen al snel kan leiden tot het gebruik ervan, met alle gevolgen van dien. Daarnaast leidt vuurwapenbezit tot gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het gevaarzettende karakter daarvan, dient er streng tegen te worden opgetreden. De verdachte heeft kennelijk in het geheel niet stil gestaan bij de risico’s van het bij zich dragen van een vuurwapen en de ernstige gevolgen die hij daarmee had kunnen veroorzaken. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van harddrugs. Voor harddrugs geldt dat het algemeen bekend is dat het gebruik daarvan een gevaar oplevert voor de volksgezondheid en dat dit direct en indirect een oorzaak is van vele vormen van criminaliteit.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 december 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte in het verleden al is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder een geweldsdelict, en ten tijde van de bewezen verklaarde feiten een voorwaardelijke straf boven zijn hoofd had hangen. De eerdere (deels) voorwaardelijke veroordeling heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Persoon van de verdachte
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende rapporten en adviezen die over de verdachte zijn opgesteld:
- het Pro Justitia rapport, gedateerd 4 juli 2024, opgesteld door drs. H.E.W. Koornstra, GZ-psycholoog, en drs. F. Verstraeten, psychiater;
- het Klinisch Multidisciplinair onderzoek van Pro Justitia, Observatieafdeling Teylingereind (ForCA), gedateerd 18 februari 2025, opgesteld door drs. P.F.M. Bakker, orthopedagoog-generalist, en dr. R.F. Ferdinand, kinder- en jeugdpsychiater;
- het reclasseringsadvies van 12 juli 2024 en de aanvulling daarop van 10 maart 2025.
De bevindingen uit deze rapporten worden hierna, voor zover van belang, besproken.
Pro Justitia
In het Pro Justitia rapport komen de deskundigen tot de conclusie dat het onderzoek onvolledig is en de vragen onvoldoende kunnen worden beantwoord. De deskundigen hebben niet tot een diagnose kunnen komen en zij kunnen niets zeggen over een mogelijk verband hiertussen en het verdachte ten laste gelegde. In het rapport wordt geadviseerd om de verdachte vanwege het vermoeden van een licht verstandelijke beperking (LVB), het vermoeden van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling dan wel een persoonlijkheidsstoornis, vanwege een mogelijke stoornis in middelengebruik en een mogelijke psychotische kwetsbaarheid maar ook het onvoldoende kunnen uitsluiten van een autismespectrumstoornis (ASS), klinisch te laten onderzoeken bij het ForCa in Teylingereind. Een observatie van zijn gedrag wordt door de deskundigen van groot belang geacht om zicht te krijgen op zijn functioneren, waaronder zijn draagkracht en de wijze waarop hij al overvraging hanteert, maar ook de verdenking op autistiforme problematiek. Vanwege het onvolledige onderzoek wordt geen advies gegeven of de verdachte in aanmerking komt voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Klinisch Multidisciplinair onderzoek Pro Justitia Observatieafdeling Teylingereind (ForCA)
In het ForCA rapport komt naar voren dat de verdachte zeer beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek, waardoor er onvoldoende zicht is ontstaan op zijn functioneren voorafgaand aan het tenlastegelegde. Het was niet mogelijk om tot een afgerond diagnostisch beeld te komen. Op basis van eerder testonderzoek, eerdere gedragsbeschrijvingen en de indruk tijdens de observatieperiode, komt naar voren dat hoe dan ook zwakbegaafdheid en een stoornis in cannabisgebruik kunnen worden geclassificeerd volgens de DSM5-TR. Hoe zwak het niveau van intellectueel functioneren is, is echter onduidelijk, en welke impact cannabisgebruik precies op de verdachte heeft gehad is ook niet duidelijk geworden. Gezien de beperkingen van het onderzoek is het voor de deskundigen niet mogelijk om de overige gestelde vragen te beantwoorden. Er is onvoldoende zicht gekomen op het psychisch functioneren van de verdachte, waaronder mogelijke psychische beperkingen en de rol daarvan in zijn algemeen functioneren. Er bestaan nog veel onduidelijkheden, en zelfs van de classificaties zwakbegaafdheid en de stoornis in cannabisgebruik konden niet goed worden vastgesteld wat deze precies zeggen over het beeld dat de verdachte in het dagelijks leven laat zien, of welke invloed deze problematiek op hem (en zijn psychische functies) heeft. Bij gebrek aan voldoende diagnostische gegevens konden vragen over een eventuele doorwerking en beperking van de keuzevrijheid ten aanzien van het ten laste gelegde – indien bewezen – ook niet worden beantwoord, nog los van het feit dat de verdachte hierover ook niet in gesprek heeft willen gaan. Dit geldt ook voor vragen over het recidiverisico, dat niet goed kan worden bepaald door gebrek aan informatie. Dit gebrek aan informatie maakt dat er onvoldoende basis is voor een advies met betrekking tot het toepassen van het jeugdstrafrecht dan wel het volwassenenstrafrecht. De deskundigen kunnen dan ook niet komen tot een onderbouwd advies om de ontwikkeling van de verdachte ten gunste te beïnvloeden en het risico te beperken.
De reclassering
In het advies van 12 juli 2024 wordt geadviseerd om de verdachte klinisch te laten onderzoeken bij het ForCA in Teylingereind. Er kunnen onvoldoende verbanden worden gelegd tussen het psychosociale functioneren van de verdachte en het tenlastegelegde. Diagnostiek is noodzakelijk om deze verbanden te leggen en om een passend plan van aanpak, gericht op het hoge recidiverisico, op te kunnen stellen. Uit het advies blijkt dat er vanuit het ASR wegingskader indicaties naar voren komen die pleiten voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Zo is er in het verleden LVB bij de verdachte vastgesteld, is zijn moeder nauw betrokken en lijkt hij ontvankelijk voor pedagogische beïnvloeding. De reclassering adviseert daarom vooralsnog om het jeugdstrafrecht toe te passen. Daarbij wordt opgemerkt dat nader onderzoek gericht op het psychosociaal functioneren noodzakelijk is alvorens een definitief advies kan worden gegeven omtrent de eventuele toepassing van het jeugdstrafrecht.
Uit het aanvullende advies van 10 maart 2025 volgt dat de reclassering zich onthoudt van advies over een maatregel, omdat er onvoldoende zicht is gekomen op het psychosociaal functioneren van de verdachte. Wel worden door de reclassering risico’s op verschillende leefgebieden gezien, zoals het psychosociaal functioneren en in het middelengebruik van de verdachte. De reclassering ziet daarom reden om voorwaarden te adviseren indien de rechtbank besluit om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. Het advies is om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Hoewel de reclassering geen goede inschatting heeft kunnen maken over het toepassen van het jeugd- of volwassenenstrafrecht, schat de reclassering in dat de interventies binnen het volwassenenstrafecht het meest passend zijn en beter aansluiten bij betrokkene. Op basis van de uitkomsten van het ForCA onderzoek worden geen zwaarwegende aanknopingspunten voor het toepassen van het jeugdstrafrecht gezien. Het advies is om de volgende bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen: een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, locatiegebod met elektronische monitoring, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan middelencontrole en ambulante begeleiding. Daarbij wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht geadviseerd.
Toepassing van het volwassenenstrafrecht
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht. Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte slechts zeer beperkt medewerking heeft willen verlenen aan de verschillende onderzoeken naar zijn persoonlijkheid, waardoor de deskundigen geen goede inschatting hebben kunnen maken over de toepassing van het jeugd- of het volwassenenstrafrecht. Dit heeft de verdachte (mede) aan zichzelf te wijten. De rechtbank overweegt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Bij die veroordelingen zijn interventies binnen het jeugdstrafrecht ingezet, maar die hebben gelet op de onderhavige veroordeling blijkbaar niet tot de gewenste gedragsverandering bij de verdachte geleid. De reclassering heeft gerapporteerd dat juist de interventies binnen het volwassenenstrafecht het meest passend zijn en beter aansluiten bij de verdachte. De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheden dat de verdachte weigert mee te werken aan begeleiding en dat hij niet meer naar school gaat.
Alles afwegende ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van de verdachte geen (doorslaggevende) grond voor toepassing van het jeugdstrafrecht, ook niet in de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan het volwassenenstrafrecht.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor volwassenen.
Gelet op de aard en ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte. Het oriëntatiepunt geeft in dat geval een gevangenisstraf van 8 maanden als uitgangspunt. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van voornoemd oriëntatiepunt en zal dit hanteren.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 8 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze aftrek bedraagt 398 dagen tot en met 24 maart 2025, de datum waarop de voorlopige hechtenis is opgeheven en verdachte onmiddellijk in vrijheid is gesteld. Dit betekent dat de verdachte langer in voorarrest heeft doorgebracht dan hem bij dit vonnis aan gevangenisstraf wordt opgelegd.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat uit de rapportages de noodzaak van begeleiding van de verdachte blijkt. Door de duur van het voorarrest van de verdachte is er echter in onderhavige procedure geen ruimte meer voor het opleggen van een voorwaardelijke straf en zijn er dus geen mogelijkheden om daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden inzake onder meer begeleiding en behandeling op te leggen aan de verdachte. Hij zal deze hulp zelf moeten zoeken in een vrijwillig kader en heeft ter terechtzitting aangegeven dit te zullen doen.