In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 24 augustus 2023 heeft ontvangen en uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst een besluit had moeten nemen. De minister heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd, maar eiser heeft de minister op 27 januari 2025 in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft de minister een termijn van zestien weken gegeven om alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Daarnaast moet de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor afnemen over de asielmotieven van eiser en binnen acht weken daarna een besluit nemen. De rechtbank verbindt aan deze uitspraak een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald, vastgesteld op € 453,50.
De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is openbaar gemaakt op 27 maart 2025. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.