In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis en verblijf als familie- of gezinslid, in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn waarbinnen de minister had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor was het beroep terecht ingediend.
De rechtbank heeft de minister een termijn van acht weken gegeven om alsnog een besluit te nemen. Indien de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald, en het door eiser betaalde griffierecht van € 194,- moet eveneens worden vergoed.
De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 27 maart 2025. Eiser kan binnen vier weken na deze datum hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met deze uitspraak.