ECLI:NL:RBDHA:2025:5643

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
NL25.14202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring tegen de minister van Asiel en Migratie

Op 4 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die de Sierra Leoonse nationaliteit heeft, had beroep ingesteld tegen een besluit van 25 maart 2025, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft op 2 april 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. K. Bruin. De zitting vond plaats zonder de aanwezigheid van een tolk, met instemming van de gemachtigde van de eiser.

De rechtbank overwoog dat de minister van Asiel en Migratie voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen. De eiser betwistte de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, waaronder het onterecht niet meewerken aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, en dat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking. De relevante wetgeving en eerdere uitspraken zijn in de overwegingen van de rechtbank meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14202

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De zitting heeft, met instemming van de gemachtigde van eiser, plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1996 en de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist in de beroep de zware gronden 3b en 3d en de lichte gronden 4c en 4d. Eiser meent dat hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken. Het was niet zijn intentie om onder te duiken, maar Vluchtelingenwerk had een kamer voor hem geregeld en daar heeft hij verbleven. Zij wilden hem daar laten wachten tot de uiterste overdrachtstermijn was verstreken. Eiser is er ter goeder trouw van uit gegaan dat hij hier mocht blijven. Zijn gemachtigde heeft hem uit moeten leggen dat dit niet de bedoeling was en hij illegaal in Nederland verbleef. Het kan hem ook dan niet worden verweten dat verweerder hem heeft geregistreerd als zijnde met onbekende bestemming vertrokken. Ook betwist eiser dat hij niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Daarnaast vraagt eiser zich af of het vaststellen van zijn identiteit nog relevant is in deze procedure, omdat deze gelet op de registratie in Eurodac al bekend is. Hij verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 29 januari 2018. [4] Ook de lichte gronden 4c en 4d worden door eiser betwist.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a
en 3b kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. Verweerder
heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat en waarom deze zware gronden zich feitelijk
voordoen. Nu eiser bij zijn binnenkomst in Nederland niet beschikte over een reis- of identiteitsdocument is de zware grond 3a feitelijk juist. Eiser is verder op 8 maart 2024 met onbekende bestemming vertrokken en heeft zijn illegale verblijf niet meer gemeld. Hij is pas weer in beeld van verweerder gekomen nadat hij werd aangehouden op 24 maart 2025. Niet is aangetoond dat hij een verschoonbare reden had voor deze afwezigheid. Eiser was aanwezig bij de behandeling van zijn beroep tegen het overdrachtsbesluit. Van hem mag dan ook verwacht worden dat hij zich ervan bewust was dat hij naar Duitsland diende te vertrekken en daarom illegaal in Nederland verbleef. Hij heeft zich in de tussenliggende periode dan ook onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen, wat maakt dat de zware grond 3b ook feitelijk juist is.
5. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen
dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is. Dit betekent ook dat sprake was van een significant risico op onderduiken.
Ambtshalve toets
6. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 4 april 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart