ECLI:NL:RBDHA:2018:1553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
NL18.920
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.J. Bouwman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting en bewaring van Algerijnse asielzoeker zonder medewerking aan overdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse asielzoeker. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, was op 11 januari 2018 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat er (nog) geen bezwaar van het Openbaar Ministerie (OM) tegen de voorgenomen uitzetting was, wat volgens de eiser betekende dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank oordeelde echter dat de gronden voor de bewaring, waaronder het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet meewerken aan het vaststellen van zijn identiteit, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank volgde de eiser niet in zijn stelling dat hij niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit, aangezien hij geen pogingen had ondernomen om zijn identiteitskaart uit Algerije te laten sturen. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel in beginsel konden dragen en dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser de maatregel niet onevenredig bezwarend maakten. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.920

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer [nummer], eiser,
gemachtigde: mr. M.J.A Rinkes,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. R.R. de Groot.[jw.sys.1.proc_jaar]/[jw.sys.1.proc_vnr]

Procesverloop

Op 11 januari 2018 is eiser in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt dit beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Tussen partijen is niet in geding dat (nog) niet bekend is of het Openbaar Ministerie (OM) bezwaar zal hebben tegen de voorgenomen uitzetting. Eiser stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
11 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2165, dat zicht op uitzetting daarom ontbreekt.
De rechtbank volgt eiser daarin niet. Anders dan het geval was in de aangehaalde uitspraak, heeft het OM (nog) niet laten weten bezwaar te hebben tegen de voorgenomen uitzetting, en is ook nog niet bekend of - als dat het geval zal zijn - uitzicht op een einde van die feitelijke belemmering binnen een redelijke termijn zal bestaan. De rechtbank betrekt daarbij dat het verzoek van verweerder om daarover geïnformeerd te worden op 15 januari 2018 aan het OM is verzonden.
2. Ten aanzien van de vraag of de gronden juist zijn en of daaruit blijkt van een risico op onttrekking aan het toezicht (in de zin van de overdracht)
2.1
Eiser stelt dat ten onrechte aan de maatregel ten grondslag is gelegd dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan. In dat verband stelt hij dat asielzoekers veelal geen mogelijkheid hebben om Nederland op de voorgeschreven wijze binnen te komen, en dat uit deze grond noch uit de daarop gegeven toelichting blijkt dat een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.
2.1.1
De rechtbank volgt eiser daarin.
Deze grond is in de maatregel als volgt toegelicht: “Verder is het duidelijk dat betrokkene zich niet gehouden heeft aan de verplichting die op hem rust om zich in een andere lidstaat (Italië) beschikbaar te houden voor de beoordeling van zijn aanvraag of de uitvoering van de aan hem aldaar opgelegde terugkeerverplichting. Bestrijding van het misbruik van de omstandigheid dat iedere lidstaat afzonderlijke nationale procedures kent om beschermingsaanspraken geldend te maken en zich met het oog daarop daaruit
onttrekken uit een andere lidstaat, om vervolgens Nederland in te reizen, valt te scharen onder de reikwijdte van 5.1b, derde lid onder a Vreemdelingenbesluit, Nederland niet op
voorgeschreven wijze binnenkomen. Betrokkene is vanuit Italië via Frankrijk, België naar
Nederland gereisd om hier asiel aan te vragen.”
2.1.2
Uit de stukken blijkt niet dat eiser in Italië asiel heeft gevraagd of dat aan hem een terugkeerbesluit is uitgereikt. Hem kan alleen al daarom niet worden verweten dat hij ‘zich niet gehouden heeft aan de verplichting die op hem rust om zich in een andere lidstaat (Italië) beschikbaar te houden voor de beoordeling van zijn aanvraag of de uitvoering van de aan hem aldaar opgelegde terugkeerverplichting’.
2.1.3
Voorts valt zonder nadere toelichting niet in de te zien dat en waarom ‘bestrijding van het misbruik van de omstandigheid dat iedere lidstaat afzonderlijke nationale procedures kent om beschermingsaanspraken geldend te maken en zich met het oog daarop daaruit
onttrekken uit een andere lidstaat, om vervolgens Nederland in te reizen’ valt te scharen onder de reikwijdte van 5.1b, derde lid onder a Vreemdelingenbesluit. Veeleer ziet deze toelichting op onttrekking aan het toezicht in een andere lidstaat. Dat is echter niet aan de maatregel ten grondslag gelegd.
2.1.4
Dat eiser vanuit Italië via Frankrijk, België naar Nederland is gereisd om hier asiel aan te vragen kan evenmin dienen als toelichting dat en waarom uit deze grond blijkt van een risico op onttrekking.
2.2
Eiser stelt dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde grond dat hij niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit onjuist is, omdat hij antwoord heeft gegeven op alle daaromtrent gestelde vragen. Voorts wijst er eiser erop dat vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit in dit verband niet nodig is, omdat hij ook zonder die vaststelling - op basis van de gegevens die in het Eurodac-systeem over hem bekend zijn - over zal kunnen worden gedragen aan de Italiaanse autoriteiten. Ten slotte stelt eiser dat uit deze grond zonder toelichting niet blijkt van een risico op onttrekking aan de overdracht.
2.2.1
De rechtbank volgt eiser daarin niet voor zover hij stelt dat de grond feitelijk onjuist is. Blijkens het ‘rapport aanmeldgehoor’ Dublin dat op 8 september 2017 met hem is gehouden, heeft eiser bij die gelegenheid verklaard dat hij een identiteitskaart achter heeft gelaten in Algerije. Niet is gebleken dat eiser nadien enige poging heeft ondernomen die identiteitskaart naar Nederland te laten sturen. Evenmin heeft eiser geprobeerd op andere wijze zijn identiteit en nationaliteit vast te laten stellen.
2.2.2
De rechtbank volgt eiser wel voor zover hij stelt dat vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit in dit verband niet nodig is, omdat hij ook zonder die vaststelling - op basis van de gegevens die in het Eurodac-systeem over hem bekend zijn - over zal kunnen worden gedragen aan de Italiaanse autoriteiten. Eveneens volgt de rechtbank eiser in zijn stelling dat uit deze grond niet zonder toelichting - die ontbreekt - volgt dat sprake is van een risico op onttrekking aan de overdracht. De rechtbank wijst er ten slotte op dat in de maatregel op dit punt ook niet wordt gesproken van een risico op onttrekking, maar slechts wordt vermeld dat door het niet kunnen vaststellen van de zijn identiteit en nationaliteit eiser ‘de verwijderingsprocedure hindert /belemmert’.
2.3
Eiser stelt dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde grond dat hij een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, feitelijk onjuist is.
2.3.1
De rechtbank volgt eiser daarin niet.
Deze grond is in de maatregel als volgt toegelicht: “Al op donderdag, 21 december 2017 tijdens een vertrekgesprek met de regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek aan het AZC te Nijmegen verklaarde betrokkene niet mee te willen werken aan een overdracht naar Italië. Ook tijdens het eerste aanmeldgehoor op vrijdag, 8 september 2017, verklaarde betrokkene al om niet op eigen initiatief terug te keren naar Italië. Ook weigerde hij toen al om met behulp van ondersteuning van de Dienst Terugkeer en Vertrek terug te keren naar Italië. Tijdens het gehoor voor de in bewaringstelling, verklaarde betrokkene niet terug te willen naar Italië.”
2.3.2
Uit het rapport aanmeldgehoor Dublin dat op 8 september 2017 met eiser is gehouden, citeert de rechtbank de volgende passage:
“Bent u van plan om op eigen initiatief zelfstandig te vertrekken naar Italië?
Nee.
Bent u bereid om met ondersteuning van DT&V te worden overgedragen aan Italië?
Nee, ik ga niet terugkeren naar Italië.”
Uit het verslag van het vertrekgesprek dat op 21 december 2017 met eiser is gevoerd citeert de rechtbank de volgende passages.
Regievoerder benoemt dat hij uit het verhaal van betrokkene opmaakt dat betrokkene niet terug wil naar Italië. Regievoerder geeft aan dat Italië echter het enige Europese land is waar de asielaanvraag van betrokkene in behandeling genomen zal worden. Betrokkene vraagt of dit betekent dat hij terug moet naar Italië. Regievoerder geeft aan dat bij een ongegrond beroep een overdracht aan Italië de enige optie zal zijn. Betrokkene geeft vervolgens aan niet terug te willen naar Italië.
Regievoerder vraagt wat betrokkene van plan is wanneer hij niet in Nederland mag blijven en betrokkene ook niet terug wil naar Italië. Betrokkene geeft aan dat hij bij een ongegrond zijn spullen zou pakken en Nederland zelfstandig zou verlaten. Regievoerder vraagt of betrokkene naar een ander Europees land zou gaan. Betrokkene geeft aan nog niet te weten waar hij heen zou gaan.
Regievoerder vraagt of betrokkene mee zou werken aan een overdracht wanneer regievoerder voor betrokkene een vlucht en taxi zou boeken. Betrokkene geeft aan dat wanneer hij terug zou willen naar Italië hij zelfstandig zou gaan. Betrokkene vertelt dat hij niet terug zou willen keren naar Italië via de DT&V. Betrokkene benoemt nogmaals dat hij bij een ongegrond beroep Nederland zelfstandig zal verlaten en wil niet via de DT&V weg. Betrokkene geeft tevens aan vliegangst te hebben.
Regievoerder geeft uitleg over de opties die betrokkene heeft. Betrokkene kan vrijwillig meewerken aan een overdracht via de DT&V. Mocht betrokkene niet meewerken, kan betrokkene in bewaring worden gesteld en gedwongen overgedragen worden aan Italië. Regievoerder geeft aan dat zelfstandig vertrek geen optie is. Regievoerder legt uit dat bij zelfstandig vertrek niet gecontroleerd kan worden of betrokkene Nederland ook daadwerkelijk verlaten heeft. Regievoerder geeft aan dat een overdracht aan Italië daarmee de enige optie voor betrokkene zal zijn. Regievoerder legt uit dat dit komt doordat betrokkene andere Europese landen niet mag doorkruisen aangezien betrokkene daar geen verblijfsrecht heeft. Betrokkene geeft vervolgens aan dat regievoerder blijft roepen dat betrokkene bij een ongegrond beroep terug zal moeten naar Italië. Betrokkene verheft hierop zijn stem en geeft aan dat hij niet terug zal gaan naar Italië. Betrokkene wil zelfstandig Nederland verlaten.
Uit het ‘proces-verbaal van gehoor (als bedoeld in artikel 5.2 Vb 2000)’ citeert de rechtbank de volgende passages:
“V: Bent u nu wel bereid mee te werken om mee te werken aan een overdracht?
A: Ik kan wel meewerken, maar dan sturen jullie mij wel de dood in.
V: Gelet op ons gesprek tot nu toe ben ik van plan om u in vreemdelingenbewaring te stellen. Ik besef dat dit een zware maatregel is. Kunt u mij bijzondere persoonlijke omstandigheden aanvoeren waardoor ik hier vanaf kan zien of een lichtere maatregel kan toepassen?
A: Ik beloof u dat ik op het AZC zal blijven wachten totdat ik terug moet naar Italië. Ik kan dan mijn spullen netjes inpakken en afscheid nemen van mijn vrienden. Jullie kun dan aangeven wanneer ik mee moet naar Italië. Ik beloof dat ik netjes zal wachten tot ik mee moet.”
2.3.3
Uit de geciteerde passages blijkt dat eiser steeds heeft verklaard niet terug te willen naar Italië en niet door tussenkomst van de Dienst Terugkeer en Vertrek te willen worden overgedragen. Eerst nadat hij is geconfronteerd met de mededeling dat hij in bewaring zal worden gesteld, verklaart eiser mee te werken aan de overdracht. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat deze grond feitelijk onjuist is. Uit deze grond blijkt - ook zonder nadere toelichting - van een significant risico dat eiser zich aan het toezicht (in de zin van de overdracht) zal onttrekken.
3. Ten aanzien van de vraag of de gronden de maatregel in beginsel kunnen dragen.
3.1
Eiser betwist niet de juistheid van de lichte grond dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, maar hij stelt dat de daarop gegeven toelichting te algemeen is. Daarom kan volgens eiser uit die grond niet blijken van een risico op onttrekking.
3.2
Nu aan de maatregel terecht ten grondslag is gelegd dat eiser een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en deze zware grond geen nadere motivering behoeft, is geen nadere op de vreemdeling toegespitste motivering van de lichte grond, dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, vereist. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 16 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:159.
3.3
Deze gronden kunnen de maatregel, gelet op het bepaalde in de artikelen 59a, eerste lid van de Vw 2000, gelezen in samenhang met de artikelen 5.1, vijfde lid en 5.1b, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) in beginsel dragen.
4. Ten aanzien van de vraag of de gronden de maatregel daadwerkelijk kunnen dragen
4.1
In die gevallen waarin de gehanteerde gronden de maatregel van bewaring in beginsel kunnen dragen, dient steeds, aan de hand van wat door partijen omtrent het gedrag van de betrokken vreemdeling en de overige feiten en omstandigheden naar voren is gebracht, te worden beoordeeld of die gronden de maatregel ook in het geval van de betrokken vreemdeling daadwerkelijk kunnen dragen.
4.2
In de maatregel is het volgende verwoord: ”Betrokkene maakt deel uit van een groep van overlast gevende bewoners op het AZC te [..]. Ook is betrokkene al diverse keren aan gehouden terzake misdrijven. Zo werd hij op maandag, 23 oktober 2017 en op 9 december 2017 aangehouden terzake diefstal uit een supermarkt in [..]. Verder werd hij op zondag, 17 december 2017 aangehouden terzake diefstal van een jas uit een winkel in [..]. Op dinsdag, 9 januari 2018, werd betrokkene op het terrein van het AZC te [..] aangehouden terzake poging tot zware mishandeling, bedreiging en voor de Wet Wapens en Munitie. Hij was betrokken bij een opstootje waarbij hij het slachtoffer met een mes had verwond. Het slachtoffer had hem beschuldigd van diefstal van zijn telefoon. [..] Betrokkene heeft voor dit feit een dagvaarding gekregen.”
4.3
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) heeft in de uitspraak van
30 november 2009, C‑357/09 PPU (Kadzoev) geoordeeld: “De mogelijkheid om een persoon om redenen van openbare orde en openbare veiligheid in bewaring te stellen, kan geen grondslag vinden in richtlijn 2008/115. Bijgevolg kan geen van de door de verwijzende rechter aangevoerde omstandigheden op zich een reden voor bewaring krachtens de bepalingen van die richtlijn vormen.”
4.4
Vooropgesteld moet worden dat de bewaring van eiser niet valt onder het bereik van de Terugkeerrichtlijn, maar het leidt geen tot prejudiciële verwijzing nopende twijfel dat het HvJ EU tot een vergelijkbaar oordeel zal komen waar het betreft een maatregel die valt onder de werking van de Dublinverordening, omdat in beide gevallen ‘een risico op onttrekking aan toezicht’ het bepalende criterium is. Met het oordeel van het HvJ EU in de zaak Kadzoev is niet gegeven dat verweerder bij de keuze een vreemdeling in bewaring te stellen geen rekening mag houden met het eerdere gedrag van een vreemdeling dat raakt aan aspecten van openbare orde en veiligheid, zolang die aspecten niet de grondslag voor de maatregel vormen. De rechtbank wijst in dat verband op paragraaf 14.1 van de Bijlage bij de Aanbeveling van de Commissie van 1 oktober 2015 tot vaststelling van een gemeenschappelijk "terugkeerhandboek" voor gebruik door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij het uitvoeren van terugkeergerelateerde taken, C(2015) 6250 final (Terugkeerhandboek), waarin wordt vermeld: “Het vroegere gedrag van een persoon die een bedreiging vormt voor de openbare orde en veiligheid (bijv. bestuursrechtelijke overtredingen op andere gebieden dan migratie of strafrechtelijke overtredingen) kunnen echter worden meegewogen bij de beoordeling van een risico op onderduiken [..]. Indien het vroegere gedrag van de betreffende persoon tot de conclusie leidt dat hij of zij waarschijnlijk de wet niet zal respecteren en niet zal terugkeren, dan kan dat de voorspelling rechtvaardigen dat er een risico op onderduiken bestaat.”
4.5
Eiser heeft niet weersproken dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (een) strafba(a)r(e) feit(en) en dat hij deel uit maakt van een groep van overlast gevende bewoners op het AZC.
Onder deze omstandigheden kunnen de gronden de maatregel ook daadwerkelijk dragen en heeft verweerder niet hoeven volstaan met toepassing van een minder verstrekkende maatregel.
5. Ten aanzien van de vraag of de persoonlijke omstandigheden van eiser de maatregel onevenredig bezwarend maken.
5.1
Eiser stelt dat hij slecht tegen detentie kan. Die stelling is in het geheel niet onderbouwd, en behoeft daarom geen bespreking.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J..M.J. Bouwman, rechter, in aanwezigheid van
D.K. Bloemers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.