ECLI:NL:RBDHA:2025:5637

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
NL25.4202 en NL25.4203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eiseres met bekering tot het christendom en vrees voor vervolging bij terugkeer naar Iran

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiseres, geboren in 1970 en van Iraanse nationaliteit, heeft op 15 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 24 januari 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 6 maart 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

Eiseres heeft in haar aanvraag gesteld dat zij bekeerd is tot het christendom en dat zij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Iran vanwege haar afvalligheid. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres bij terugkeer geen gegronde vrees heeft voor vervolging. De rechtbank vindt dat de minister niet voldoende heeft onderzocht waarom eiseres geen risico loopt en dat de afvalligheid wel degelijk een onderdeel van haar religieuze identiteit is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiseres krijgt een vergoeding van haar proceskosten vastgesteld op € 2.721,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.4202 en NL25.4203
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres. Zij heeft op 15 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 24 januari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
2. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, Z. Asadi als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1970 en heeft de Iraanse nationaliteit. Op 21 september 2018 heeft eiseres voor de eerste keer een verblijfsvergunning asiel aangevraagd in Nederland. Aan die aanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat zij een buitenechtelijke relatie had en daar problemen door heeft gehad. Verweerder heeft dit niet geloofwaardig geacht en de aanvraag met het besluit van 8 januari 2021 afgewezen. Op 24 juni 2021 is het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard [1] en op 18 augustus 2021 heeft de hoogste bestuursrechter deze uitspraak bevestigd, waarmee het besluit in rechte vast is komen te staan. Op 15 november 2022 heeft eiseres een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij bekeerd is tot het christendom. Ook heeft eiseres in Nederland deelgenomen aan demonstraties die gericht waren tegen de Iraanse autoriteiten.
4. Het asielrelaas van eiseres bestaat volgens verweerder uit de volgende asielmotieven:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • afvalligheid;
  • bekering tot het christendom;
  • deelname aan demonstraties in Nederland.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig gevonden. Ook heeft verweerder de afvalligheid en de deelname van eiseres aan demonstraties in Nederland geloofwaardig gevonden.
De bekering tot het christendom heeft verweerder niet geloofwaardig gevonden. Eiseres heeft haar verklaringen niet onderbouwd met objectieve documenten die haar bekering volledig onderbouwen, waardoor verweerder verder beoordeeld heeft of het asielmotief alsnog geloofwaardig is. De verklaringen van eiseres vormen volgens verweerder geen samenhangend en aannemelijk geheel. Hoewel verweerder volgt dat eiseres door christenen is opgevangen en nieuwsgierig werd naar hun geloof en dat eiseres gedoopt is, blijkt uit de verklaringen van eiseres niet dat sprake is van een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt wat voor haar de doorslag gaf om zich te bekeren tot het christendom. Ook heeft zij algemene en onpersoonlijke verklaringen afgelegd over belangrijke aspecten van het christendom en de gevolgen van haar bekering. De kennis van eiseres over het christendom en haar activiteiten werken licht mee in haar voordeel, maar kunnen niet opwegen tegen haar zwakke verklaringen. De brieven die eiseres heeft overgelegd zijn op zichzelf niet overtuigend en de brief van de predikant van de kerk in Leeuwarden is tegenstrijdig met de eigen verklaringen van eiseres.
Op basis van de geloofwaardig geachte asielmotieven heeft eiseres geen aannemelijke vrees bij terugkeer. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het uiten van haar afvalligheid deel is van haar religieuze identiteit. Van eiseres mag daarom verwacht worden dat zij verborgen houdt dat zij niet in de islam gelooft. Met betrekking tot berichten die eiseres op sociale media heeft geplaatst, overweegt verweerder dat deze uitingen vooral gaan over de ongeloofwaardig geachte bekering en daarom van eiseres verwacht mag worden dat zij deze berichten verwijdert. Van eiseres mag ook verwacht worden dat zij aan haar familie uitlegt dat zij haar berichten over het christendom gedeeld heeft met het doel om een verblijfsvergunning in Nederland te krijgen. Eiseres heeft niet onderbouwd dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zullen raken van haar deelname aan demonstraties in Nederland. Ook is het niet aannemelijk dat eiseres bij terugkeer naar Iran deel zal gaan nemen aan demonstraties. Tot slot heeft verweerder overwogen dat het mogelijk is dat eiseres bij terugkeer ondervraagd zal worden door de Iraanse autoriteiten, maar dat van haar verwacht mag worden dat zij haar afvalligheid verborgen houdt. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond, [2] verwezen naar het eerdere terugkeerbesluit van 19 januari 2021, en aan eiseres een inreisverbod van twee jaar opgelegd. [3]
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres verzoekt om de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiseres stelt dat verweerder het besluit onvoldoende gemotiveerd heeft. Ten eerste heeft verweerder onvoldoende onderzocht en gemotiveerd waarom eiseres door haar afvalligheid geen risico loopt bij terugkeer naar Iran. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat de afvalligheid van eiseres geen onderdeel is van haar religieuze identiteit. Eiseres heeft in beroep ook nog schermafbeeldingen van sociale media overgelegd met vertalingen. Ook heeft verweerder het algemeen ambtsbericht over Iran onvoldoende betrokken bij de beoordeling. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder onderzocht heeft welk risico eiseres loopt bij terugkeer gezien het feit dat zij een lange periode in het buitenland verblijft. Ten tweede heeft eiseres wel inzichtelijk gemaakt waarom zij bekeerd is, zij heeft voldoende kennis over haar nieuwe geloof en verricht activiteiten. Tot slot heeft eiseres ook door haar deelname aan demonstraties in Nederland een gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer naar Iran.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Eiseres heeft verzocht haar zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van de zienswijze kan de rechtbank niet afleiden waarom eiseres van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om het besluit te vernietigen en gaat hierna in op de in beroep aangevoerde gronden.
Geloofwaardigheid bekering
7. Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiseres haar bekering tot het christendom niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiseres niet duidelijk heeft kunnen maken wat voor haar de doorslag gaf om zich te bekeren en algemeen heeft verklaard over belangrijke aspecten van het christendom en de gevolgen van haar bekering. Hoewel eiseres heeft verklaard dat het verhaal van Maria Magdalena, een overspelende vrouw die door Jezus werd vergeven, voor haar de aanleiding was om zich te bekeren, heeft eiseres niet duidelijk gemaakt wat deze vergeving voor haar betekende en met haar persoonlijk heeft gedaan. Naast vergeving heeft eiseres ook verklaard over liefde en het zijn van een kind van God, maar ook deze aspecten heeft zij onvoldoende persoonlijk kunnen maken. Verweerder heeft de activiteiten en kennis van eiseres licht in haar voordeel gewogen, maar heeft op goede gronden kunnen stellen dat dit niet opweegt tegen de niet overtuigende verklaringen over haar motieven voor de bekering en het proces van haar bekering. Verweerder heeft daarbij ook in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat de brief van de predikant in Leeuwarden informatie bevat die tegenstrijdig is met de verklaringen van eiseres zelf. De predikant heeft in zijn brief geschreven dat eiseres tot geloof is gekomen omdat op Moederdag in de preek benoemd werd dat God je vader en je moeder is en dat dit grote indruk maakte op eiseres, terwijl eiseres dit zelf niet als reden voor haar bekering heeft genoemd.
Vrees bij terugkeer
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk gemotiveerd heeft dat eiseres bij terugkeer naar Iran geen gegronde vrees heeft voor vervolging op basis van haar afvalligheid.
Verweerder heeft ten eerste onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat het uiten van de afvalligheid van eiseres geen belangrijk onderdeel is van haar religieuze identiteit en in hoeverre van haar verlangd mag worden dat zij de religieuze verplichtingen in Iran naleeft. In het voornemen, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, heeft verweerder overwogen dat de uitingen van eiseres op sociale media vooral op haar bekering tot het christendom zien. Volgens verweerder mag van eiseres verwacht worden dat zij deze posts verwijdert, omdat haar bekering niet geloofwaardig is gevonden. In beroep heeft eiseres echter schermafbeeldingen van posts op Instagram overgelegd waarin zij kritisch is op de islam. Op de zitting heeft verweerder hierover gezegd dat het gaat om
storiesdie op Instagram na 24 uur verdwijnen. Uit de schermafbeeldingen blijkt echter ook dat sprake is van
reelsdie wel op iemands profiel blijven staan. Verweerder heeft niet gemotiveerd of het plaatsen van deze kritische posts over de islam voor eiseres belangrijk is voor haar religieuze identiteit en of van haar ook verwacht mag worden dat zij deze posts verwijdert van haar sociale media. Ook draagt eiseres in Nederland geen hijab, wat ook een uiting is van haar afvalligheid, en heeft verweerder niet beoordeeld in hoeverre dit belangrijk is voor haar religieuze identiteit. Daarnaast is aan eiseres in het nader gehoor gevraagd wat het met haar zou doen als zij zich weer aan de religieuze verplichtingen in Iran zou moeten houden, waarop zij heeft verklaard dat zij een afschuw krijgt naar alles, zich geestelijk beschadigd voelt, en dat zij ergens zou zitten en denken dat zij graag dood zou willen gaan. [4] Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder deze verklaringen van eiseres betrokken heeft bij zijn beoordeling.
Ten tweede heeft verweerder erkend dat het mogelijk is dat eiseres bij terugkeer in Iran ondervraagd wordt door de autoriteiten, omdat zij al sinds 2018 in Nederland verblijft en geen paspoort heeft. Nog los van de vraag of de afvalligheid van eiseres een belangrijk onderdeel uitmaakt van haar religieuze identiteit, zit er volgens de rechtbank een verschil tussen het conformeren in het openbaar aan de voorschriften en het moeten liegen over je geloofsovertuiging bij een directe confrontatie met de autoriteiten bij een urenlange ondervraging. Hierbij wijst de rechtbank er ook op dat uit het dossier blijkt dat eiseres psychische problemen heeft, en de ondervraging voor haar persoonlijk daardoor mogelijk extra stressvol is. Zelfs als van eiseres zou mogen worden verwacht dat zij vol blijft houden dat zij moslim is, is het ook nog de vraag in hoeverre de Iraanse autoriteiten uitgaan van de juistheid van de verklaringen van eiseres. Daarbij heeft verweerder niet betrokken bij de beoordeling wat het risico is dat tijdens deze ondervraging ook de posts van eiseres op sociale media, de tatoeage van het kruis op haar hand, en haar deelname aan demonstraties in Nederland naar boven zullen komen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op de aanvraag en daarbij rekening houden met deze uitspraak. [5]
10. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.721,-. [6]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 24 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:15900.
2.Op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw.
4.Zie pagina 39 van het verslag van het nader gehoor.
5.De rechtbank geeft hierbij toepassing aan artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
6.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.