ECLI:NL:RBDHA:2025:5633

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
NL25.14611
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring - gronden betwist - medische omstandigheden voldoende meegewogen - beroep ongegrond

Op 4 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een maatregel van bewaring. Eiser, een Egyptische nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 27 maart 2025 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser betwistte de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, waaronder het onterecht binnenkomen van Nederland en het onttrekken aan toezicht. Tijdens de zitting op 2 april 2025 werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. K. Bruin, en de minister door mr. R. Deniz. De rechtbank overwoog dat de zware gronden voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, en dat eiser niet had aangetoond dat hij niet aan het toezicht had onttrokken. Eiser voerde aan dat zijn medische omstandigheden onvoldoende waren meegewogen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende rekening had gehouden met zijn rugklachten en dat er geen lichter middel kon worden toegepast. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14611

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2000 en de Egyptische nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;- 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist in beroep de zware gronden 3b en 3e. Hij stelt zich niet aan het toezicht te hebben onttrokken. Bij aankomst in Nederland was hij erg ziek. Hij wilde zich wel melden, maar was daartoe niet in staat. Ook heeft hij geen onjuiste gegevens verstrekt over zijn identiteit. In Duitsland is zijn naam niet juist geregistreerd. Hij heeft een lange naam en daardoor valt een deel weg op het paspoort. De naam die niet op zijn document staat is kennelijk in Duitsland geregistreerd. Daarnaast vraagt eiser zich af of het vaststellen van zijn naam nog relevant is in deze procedure, omdat deze gelet op de registratie in Eurodac al bekend is. Hij verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 29 januari 2018. [5] Ook de lichte gronden 4c en 4d worden door eiser betwist.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [6] volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a
en 3b kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. Verweerder
heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat en waarom deze zware gronden zich feitelijk
voordoen. Nu eiser bij zijn binnenkomst in Nederland niet beschikte over een reis- of identiteitsdocument, noch over een geldig visum, is de zware grond 3a feitelijk juist. Eiser is Nederland binnengekomen in oktober 2024, maar heeft zich pas op 26 november 2024 gemeld bij de autoriteiten. Niet is aangetoond dat hij hier een verschoonbare reden voor had. Hij heeft zich in de tussenliggende periode dan ook onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen, wat maakt dat de zware grond 3b ook feitelijk juist is.
5. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen
dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over zware grond 3e en de lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is. Dit betekent ook dat sprake was van een significant risico op onderduiken.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel is toegepast. Zowel eiser als zijn gemachtigde hebben de rugklachten van eiser aangegeven bij verweerder. In de maatregel wordt hier onvoldoende rekening mee gehouden. Aan de gemachtigde van eiser is toegezegd dat er zorg voor wordt gedragen dat eiser een fijn verblijf zou hebben, maar uit de maatregel blijkt niet dat er bijvoorbeeld een speciaal matras geregeld wordt. Dit maakt de maatregel van bewaring onzorgvuldig.
7. Wat eiser heeft verklaard over zijn medische omstandigheden, dat hij kampt met rugklachten, is voldoende meegewogen in de maatregel van bewaring. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel, zoals een meldplicht, doeltreffend is om het risico op onderduiken te ondervangen. Hierbij is van belang dat eiser meermaals heeft verklaard niet te willen terugkeren naar Duitsland. Dat hij naderhand heeft verklaard wel mee te willen werken aan een overdracht is onvoldoende om een lichter middel toe te passen. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Niet is gebleken dat eiser niet de passende medische zorg krijgt in het detentiecentrum. Eiser kan zich bij voorkomende problemen, bijvoorbeeld met de vraag om een voor hem geschikt matras,, altijd wenden tot de medische dienst in het detentiecentrum. Daarbij heeft verweerder ter zitting terecht opgemerkt dat verwacht mag worden dat wanneer de regievoerders in het detentiecentrum constateren dat het niet goed gaat, zij actie ondernemen.
Ambtshalve toets
8. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 4 april 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart