ECLI:NL:RBDHA:2025:5631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
NL25.3191 en NL25.3192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse LHBTI-asielzoeker

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiser, een Marokkaanse asielzoeker, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 29 december 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 21 januari 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting op 6 maart 2025, maar de zaak is schriftelijk afgedaan. Eiser stelt dat hij homoseksueel is, in militaire dienst moet en afvallig is van de islam. De rechtbank oordeelt dat verweerder de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele gerichtheid en de aangifte door zijn broer ongeloofwaardig heeft kunnen vinden, mede omdat deze in eerdere procedures al als zodanig zijn beoordeeld. Eiser heeft onvoldoende bewijs kunnen overleggen ter ondersteuning van zijn claims, en de rechtbank concludeert dat verweerder de nieuwe feiten en omstandigheden voldoende heeft onderzocht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.3191 en NL25.3192
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A. Jhingoer),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser heeft op 29 december 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 21 januari 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
2. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd om het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 6 maart 2025 op zitting te behandelen. Eiser en zijn gemachtigde hebben hierop aangegeven dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan. De rechtbank heeft verweerder vervolgens laten weten dat zij gelet hierop van plan is om het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Verweerder gaat hierin mee. De rechtbank doet daarom uitspraak buiten zitting met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 2003 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Op 9 november 2021 heeft eiser zijn eerste asielaanvraag ingediend in Nederland. Deze aanvraag is met het besluit van 1 december 2021 buiten behandeling gesteld omdat eiser niet bij zijn gehoor was verschenen. Op 11 augustus 2024 heeft eiser voor de tweede keer asiel aangevraagd. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is, in militaire dienst moet en afvallig is van de islam. Verweerder heeft eisers identiteit en homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig gevonden en eisers asielaanvraag afgewezen met het besluit van 17 september 2024. Dit besluit staat in rechte vast.
Op 29 december 2024 heeft eiser zijn huidige asielaanvraag ingediend. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zijn broer aangifte heeft gedaan van zijn homoseksualiteit, dat hij een relatie heeft met [naam] en dat hij graag een LHBTI organisatie wil oprichten. Ook heeft eiser verklaard dat hij inmiddels een oproep heeft ontvangen voor militaire dienst.
4. Volgens verweerder bestaat eisers asielrelaas uit de volgende asielmotieven:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen door aangifte broer vanwege homoseksualiteit;
  • relatie met [naam] en wens oprichten LHBTI organisatie;
  • oproep dienstplicht.
Verweerder heeft eisers nationaliteit en herkomst geloofwaardig gevonden, maar zijn identiteit niet. Tijdens zijn eerdere procedure heeft hij aangegeven een geboorteakte te hebben maar deze heeft hij niet overgelegd, terwijl hij stelt veel contact te hebben met zijn moeder die de akte naar hem zou kunnen opsturen. Eiser heeft hierdoor ook onvoldoende documenten gegeven zonder goede verklaring.
Verweerder merkt verder op dat eisers gestelde homoseksuele gerichtheid in de vorige procedure ongeloofwaardig is geacht en dat dit op voorhand ernstige afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde problemen. Daarnaast heeft eiser onvoldoende documenten overgelegd en daarvoor geen goede verklaring gegeven. Ook vormen eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel.
Verweerder heeft de problemen door de aangifte van eisers broer vanwege zijn homoseksualiteit niet geloofwaardig gevonden. Eiser heeft geen document overgelegd en heeft wisselend verklaard over het moment waarop zijn broer aangifte zou hebben gedaan.
De relatie met [naam] en eisers wens om een LHBTI organisatie op te richten, heeft verweerder ook niet geloofwaardig gevonden. Eiser is niet in staat om basale informatie over zijn partner en relatie te verschaffen. Ook zijn eisers verklaringen over wat hij leuk vindt aan [naam] zeer oppervlakkig. Met betrekking tot zijn wens om een LHBTI organisatie op te richten, is eiser niet in staat om basale details te verschaffen over het gesprek bij COC Amsterdam waarna hij het idee zou hebben gekregen om een organisatie op te richten. Eisers verklaringen waarom hij pas in 2024 een organisatie wilde oprichten zijn verder onnavolgbaar.
Verweerder heeft het niet geloofwaardig gevonden dat eiser is opgeroepen voor de militaire dienst. Eisers verklaringen over de wijze waarop hij is opgeroepen zijn tegenstrijdig met de informatie uit het thematisch ambtsbericht.
Hoewel verweerder het niet geloofwaardig vindt dat eiser is opgeroepen voor de militaire dienst, volgt verweerder wel dat eiser bij terugkeer naar Marokko mogelijk een oproep krijgt voor de militaire dienst omdat mannen tussen de 19 en 25 jaar oud dienstplichtig zijn. Dit levert in eisers geval echter geen gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer op. Uit eisers verklaringen is niet gebleken dat hij de dienstplicht heeft geweigerd of is gedeserteerd omdat hij vreesde deel te moeten nemen aan een gewapend conflict. Daarnaast blijkt uit de Marokkaanse wetgeving niet dat sprake is van onevenredige of discriminatoire bestraffing bij dienstplichtweigering. Uit eisers verklaringen is ook niet gebleken van onoverkomelijke gewetensbezwaren.
Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen en daarbij kennelijk ongegrond verklaard omdat Marokko is aangemerkt als veilig land van herkomst en omdat het gaat om een opvolgende aanvraag die niet niet-ontvankelijk is verklaard. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
5. Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat eisers verklaringen over zijn homoseksuele geaardheid, de aangifte door zijn broer en zijn wens om een LHBTI organisatie op te richten ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft hierbij onvoldoende rekening gehouden met de culturele achtergrond van eiser en met de beperkingen die zijn detentie hem oplegde bij het verzamelen van ondersteunend bewijs. [2] Daarnaast heeft verweerder nagelaten de nieuwe feiten en omstandigheden op de juiste waarde te schatten. Verweerder heeft in strijd gehandeld met rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waaruit volgt dat lidstaten verplicht zijn om nieuwe omstandigheden zorgvuldig te onderzoeken. [3] Verder heeft eiser een ongelijkwaardige positie in de procedure, wat in strijd is met artikel 6 van het EVRM. [4] Eiser is tijdens zijn detentie ernstig beperkt in de mogelijkheid om bewijsstukken te verzamelen en zijn zaak adequaat toe te lichten. De hoogte bestuursrechter heeft in eerdere uitspraken benadrukt dat detentieomstandigheden niet mogen leiden tot een schending van het recht op een effectieve toegang tot de asielprocedure. [5] Tot slot heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met het risico op onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Marokko dat eiser loopt vanwege zijn seksuele geaardheid en de aangifte door zijn broer.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Ten eerste overweegt de rechtbank dat verweerder eisers homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig heeft gevonden in zijn vorige asielprocedure. Het besluit op eisers vorige asielaanvraag staat in rechte vast. In deze uitspraak kan de rechtbank daarom niet oordelen over de geloofwaardigheid van eisers gestelde homoseksuele gerichtheid.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers verklaringen over de aangifte door zijn broer ongeloofwaardig heeft kunnen vinden. Verweerder heeft hiertoe allereerst kunnen overwegen dat al in rechte vaststaat dat eisers homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig is en dat dit afbreuk doet aan zijn gestelde problemen hierdoor. Eiser heeft daarnaast geen document kunnen overleggen van deze aangifte. Ook heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser wisselend heeft verklaard over het moment waarop de aangifte is gedaan. Verweerder heeft ook eisers verklaringen over het oprichten van een LHBTI organisatie ongeloofwaardig kunnen vinden. Ook hierbij heeft verweerder allereerst kunnen overwegen dat al in rechte vaststaat dat eisers homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig is en dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de wens van eiser om een LHBTI organisatie op te richten. Daarnaast heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser heeft verklaard dat hij via sociale media mensen wil bereiken, maar dat eiser tot nu toe nooit zulke berichten op sociale media heeft geplaatst.
Eiser heeft niet geconcretiseerd hoe verweerder bij zijn verklaringen over de aangifte door zijn broer en zijn wens om een LHBTI organisatie op te richten meer rekening had moeten houden met zijn culturele achtergrond. Met betrekking tot de (on)mogelijkheid om documenten te vergaren omdat eiser in detentie zat, heeft verweerder in het voornemen kunnen overwegen dat eiser tussen zijn detentie en zijn inbewaringstelling enkele weken in vrijheid heeft verbleven. In die periode had hij documenten kunnen (proberen te) verkrijgen. Daarnaast had eiser ook vanuit detentie de mogelijkheid om documenten proberen te regelen, bijvoorbeeld via zijn gemachtigde. Dat eiser in detentie zat, maakt ook niet dat het beginsel van ‘equality of arms’ in de zin van artikel 6 van het EVRM geschonden is. De kern van het beginsel van equality of arms is erin gelegen dat tussen partijen evenwicht moet bestaan met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen. [6] Gelet op het voorgaande heeft eiser voldoende mogelijkheid gehad om bewijsmateriaal aan te dragen. De uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 16 november 2020 waar eiser naar heeft verwezen, gaat niet over detentieomstandigheden en effectieve toegang tot de asielprocedure.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de nieuwe feiten en omstandigheden die zijn aangedragen door eiser voldoende onderzocht heeft. Verweerder heeft eisers opvolgende aanvraag inhoudelijk behandeld en heeft hierbij van alle nieuwe feiten en omstandigheden beargumenteerd waarom hij deze niet geloofwaardig acht.
9. Omdat verweerder eisers seksuele gerichtheid ongeloofwaardig heeft gevonden en dit in rechte vaststaat en omdat verweerder de aangifte door eisers broer ongeloofwaardig heeft kunnen vinden, heeft verweerder niet hoeven beoordelen of eiser bij terugkeer naar Marokko een gegronde vrees voor vervolging heeft op grond van deze asielmotieven.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en g van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Eiser wijst hierbij op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1503 en 15 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3875.
3.Eiser wijst hierbij op het arrest F.G. tegen Zweden van 23 maart 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0323JUD004361111.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Eiser wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2721.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674, r.o. 9.2.2.