ECLI:NL:RBDHA:2025:5629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
SGR 24/5829
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling kinderopvangtoeslag en niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft eiseres, die zich heeft aangemeld voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag, beroep ingesteld tegen het besluit van de Dienst Toeslagen. Dit besluit, genomen op 7 september 2023, weigerde eiseres het minimale compensatiebedrag van € 30.000,- op basis van de lichte toets. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd aanvankelijk niet-ontvankelijk verklaard. Na een wijziging van het besluit door verweerder op 19 september 2024, bleef de conclusie dat eiseres geen recht had op het compensatiebedrag staan. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 19 februari 2025 behandeld, maar eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

De rechtbank heeft beoordeeld of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres geen gedupeerde is van de toeslagenaffaire. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen procesbelang heeft bij haar beroep, omdat de integrale beoordeling van verweerder heeft vastgesteld dat zij geen gedupeerde is. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen zowel het eerste als het tweede bestreden besluit niet-ontvankelijk is, omdat eiseres met haar beroep niet kan bereiken dat zij als gedupeerde wordt aangemerkt. De rechtbank heeft wel bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden, omdat er een gewijzigde beslissing op bezwaar is genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/5829

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.F. Cheung),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2]).

Inleiding

1. Eiseres heeft zich aangemeld voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder om haar na de lichte toets het minimale compensatiebedrag van € 30.000,- niet te betalen.
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 7 september 2023 bepaald dat eiseres op basis van de lichte toets geen recht heeft op dit minimale compensatiebedrag. Met het bestreden besluit van 13 mei 2024 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard (bestreden besluit I). Met het besluit van 19 september 2024 heeft verweerder het besluit van 13 mei 2024 ingetrokken en heeft verweerder het bezwaar van eiseres alsnog inhoudelijk behandeld (bestreden besluit II). Verweerder is erbij gebleven dat eiseres op basis van de lichte toets geen recht heeft op het minimale bedrag van € 30.000,-.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van verweerder deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder op basis van de lichte toets mocht concluderen dat eiseres niet in aanmerking kwam voor het minimale compensatiebedrag € 30.000,-, omdat zij geen gedupeerde van de toeslagenaffaire is.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Ten eerste is het niet duidelijk of verweerder in het bestreden besluit van 13 mei 2024 het bezwaar niet-ontvankelijk of kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarnaast is het bezwaar ten onrechte (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar voldeed aan alle eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor zover verweerder het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft verweerder niet gemotiveerd waarom er geen twijfel mogelijk was over de uitkomst van het bezwaar. Verder is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd omdat het besluit niet expliciet vermeldt aan welke herstelmaatregelen beschreven in artikel 2.7, vierde lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) is getoetst. Het bestreden besluit suggereert dat verweerder alleen aan sub a tot en met c heeft getoetst, en dit is onzorgvuldig. Tot slot is er geen sprake van ‘equality of arms’ omdat eiseres niet haar volledige dossier heeft ontvangen en verweerder wel inzage heeft in alle stukken over eiseres. Verweerder stelt dat hij alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, maar eiseres kan dit niet op juistheid controleren. Bij gebrek aan wetenschap betwist eiseres dat verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard. [1]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het bestreden besluit I
4. Gedurende de beroepsprocedure heeft verweerder het bestreden besluit I vervangen door het gewijzigde bestreden besluit II. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit I daarom niet-ontvankelijk verklaren. Omdat het gewijzigde bestreden besluit niet tegemoet komt aan de bezwaren van eiseres, heeft het beroep gericht tegen het bestreden besluit I van rechtswege ook betrekking op het gewijzigde bestreden besluit II. [2]
Het bestreden besluit II
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen procesbelang heeft bij haar beroep tegen het bestreden besluit II. Ook het beroep tegen het bestreden besluit II is daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank licht dit hierna toe.
5.1.
Procesbelang houdt in dat het doel dat eiseres voor ogen staat met het beroep moet kunnen worden bereikt en voor haar feitelijk van betekenis is. Eiseres kan met dit beroep niet bereiken dat zij als gedupeerde wordt aangemerkt en in aanmerking komt voor het minimale compensatiebedrag van € 30.000,-. Verweerder heeft namelijk inmiddels een integrale beoordeling uitgevoerd. Daarin is grondiger gekeken naar de situatie van eiseres en de vraag of zij als gedupeerde aangemerkt moet worden. Ook is daarbij heroverwogen of de lichte toets anders had moeten uitpakken. In de integrale beoordeling is vastgesteld dat eiseres geen gedupeerde is. De rechtbank kan in dit beroep tegen de lichte toets hooguit constateren dat de voorbereiding en besluitvorming naar aanleiding van de lichte toets onzorgvuldig zijn geweest en verweerder opdragen hier opnieuw naar te kijken. De rechtbank kan in deze procedure echter niet oordelen dat eiseres als gedupeerde moet worden aangemerkt, omdat de lichte toets inmiddels is ingehaald door de integrale beoordeling. Dat betekent dus dat ongeacht de uitkomst van deze procedure blijft staan dat eiseres op grond van de integrale beoordeling volgens verweerder geen gedupeerde is en dus geen aanspraak maakt op compensatie op grond van de Wht. Eiseres zal alleen met rechtsmiddelen tegen het besluit in de integrale beoordeling eventueel kunnen bereiken dat zij alsnog wordt aangemerkt als gedupeerde.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep tegen het bestreden besluit I en het beroep tegen het bestreden besluit II zijn niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Verweerder moet wel het griffierecht aan eiseres vergoeden. Dit, omdat er een gewijzigde beslissing op bezwaar is genomen. Eiseres krijgt om deze reden ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I van 13 mei 2024 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II van 19 september 2024 niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eiseres verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3348.
2.Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.