ECLI:NL:RBDHA:2025:5626

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
C/09/682358/KG RK 25-399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 2 april 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde D.B. Pathak van Stichting Juridisch Centrum, tegen mr. N.F.H. van Eijk, de rechter in een aanhangige civiele procedure. De verzoekster voerde vijf gronden aan voor de wraking, waarvan de eerste vier betrekking hadden op procedurele beslissingen van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat deze gronden, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, nooit grond voor wraking kunnen vormen. De vijfde grond betrof een klacht over de bejegening door de rechter, waarvoor de wrakingsprocedure niet bedoeld is. De wrakingskamer concludeerde dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren gesteld die de schijn van partijdigheid van de rechter konden onderbouwen. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd in het openbaar uitgesproken, en het proces in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2025/16
zaak- /rekestnummer: C/09/682358 / KG RK 25-399
Beslissing van 2 april 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde: D.B. Pathak (Stichting Juridisch Centrum),
strekkende tot de wraking van
mr. N.F.H. van Eijk,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 21 maart 2025 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 11573923 RL EXPL 25-3913 tussen verzoekster als eisende partij en Odido Netherlands B.V. en Stichting Preventel als gedaagde partijen (hierna: de hoofdzaak).
2.2.
De gemachtigde van verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting van 21 maart 2025 het volgende aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd:
“De kantonrechter heeft ten onrechte mijn aanhoudingsverzoek geweigerd. De kantonrechter
heeft mij ook geen kans gegeven om mijn stukken die ik thuis vergeten ben te gaan halen. Ook
heeft de kantonrechter niet meegewerkt om mijn pleitnota te lezen. Ik heb bezwaar ingediend
tegen een tardieve conclusie van antwoord van gedaagde partijen. Dan heeft de kantonrechter
gezegd dat hij de conclusie van antwoord of kan accepteren of – ten onrechte in verstoring met
de goede procesorde – gedaagde partijen de gelegenheid kan geven de 9 pagina‘s tellende
conclusie van antwoord voor te lezen, terwijl ik nog niet het woord heb gekregen. Ik vrees dat
er een schijn van partijdigheid is. De kantonrechter wil mij geen kans geven om behoorlijk te
pleiten. Ook heeft de kantonrechter zijn stem verheft. Dit zijn mijn redenen voor het wrakingsverzoek. De gronden wil ik later nog aanvullen.”

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat (de gemachtigde van) verzoekster de gronden van het wrakingsverzoek later nog wil aanvullen. Enige aanvulling is echter tot op heden niet bij de wrakingskamer binnengekomen. Bovendien schrijft artikel 37 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) voor dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Een eventuele aanvulling van gronden zou bij de beoordeling van dit wrakingsverzoek dan ook buiten beschouwing zijn gelaten.
3.3.
Verzoekster vindt de rechter vooringenomen omdat deze 1) heeft geweigerd de zaak aan te houden, 2) de gemachtigde van verzoekster niet de gelegenheid heeft gegeven om de vergeten stukken op te halen, 3) niet heeft meegewerkt om de gemachtigde van verzoekster zijn pleitnota te laten voordragen, 4) de wederpartij de gelegenheid heeft gegeven om de conclusie van antwoord voor te lezen, nadat de gemachtigde van verzoekster bezwaar had gemaakt tegen de tardieve indiening daarvan en 5) zijn stem heeft verheven.
3.4.
De eerste vier in 3.3 genoemde gronden betreffen door de rechter genomen processuele beslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op de (tussen)beslissingen, niet toewijsbaar is.
3.5.
De vijfde in 3.3 genoemde grond betreft een klacht over de manier waarop hij door de rechter is bejegend. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Verzoeker kan over de wijze van bejegening door de rechter een klacht indienen bij het gerechtsbestuur. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn gesteld noch gebleken. Daarom wordt het verzoek op deze grond ook afgewezen.
3.6.
Voor een behandeling van het wrakingsverzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39 lid 3 Rv wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar gemachtigde;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, A.M.A. Keulen en E.E. Schotte, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.L. van Nooijen-Kühler en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.