In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser stelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn waarbinnen de minister had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel wegneemt om voortvarend te beslissen. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld, wat betekent dat het beroep terecht is ingediend. De rechtbank geeft de minister een termijn van twee weken na de uitspraak om alsnog een besluit te nemen, maar in dit geval is besloten dat de minister binnen acht weken na de uitspraak moet beslissen. Indien de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt.
De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden tot een bedrag van € 453,50 en het door eiser betaalde griffierecht van € 194,-. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 2 april 2025.