ECLI:NL:RBDHA:2025:5598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
C/09/659657
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis tegen de Russische Federatie in verband met schadevergoeding na raketaanval

In deze zaak verzoekt een Oekraïense verzoeker om erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis van de rechtbank in Kyiv, waarin de Russische Federatie is veroordeeld tot schadevergoeding na een raketaanval die zijn appartement zwaar heeft beschadigd. De rechtbank in Den Haag heeft op 2 april 2025 uitspraak gedaan en verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de verzoeken van de verzoeker. De rechtbank oordeelt dat de Russische Federatie immuniteit van jurisdictie toekomt op grond van volkenrecht, waardoor de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. De verzoeker had primair verzocht om tenuitvoerlegging van het Oekraïense vonnis op basis van artikel 986 Rv in verbinding met het Erkenningsverdrag, en subsidiair om veroordeling van de Russische Federatie op basis van artikel 431 lid 2 Rv. De rechtbank concludeert dat de feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor een uitzondering op de immuniteit van de Russische Federatie, ondanks de ernstige beschuldigingen van schendingen van mensenrechten en internationaal recht. De rechtbank benadrukt dat immuniteit van jurisdictie een beperking vormt op het recht op toegang tot de rechter, maar dat deze beperking niet in strijd is met het recht op een eerlijk proces.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer / rekestnummer: C/09/659657 / HA RK 24-24
Beschikking van2april 2025
in de zaak van
[verzoeker]te [woonplaats] (Oekraïne),
verzoeker,
hierna te noemen: [woonplaats] ,
advocaat: mr. H.M.A. over de Linden te Amsterdam,
tegen
RUSSISCHE FEDERATIE te Moskou (Russische Federatie),
verweerster,
hierna te noemen: de Russische Federatie,
advocaat: mr. [naam] te [vestigingsplaats] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, binnengekomen op 5 januari 2024, met producties;
- het exploot van 5 april 2024, waarmee de Russische Federatie is opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 25 juli 2024;
- de brief van 10 september 2024 van mr. [naam] , met daarin een reactie op het verzoek, met producties;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de brief van 19 december 2024 van mr. [naam] , met daarin een reactie op de conclusie van repliek, met producties.
1.2.
Het verzoek strekt primair tot verkrijging van verlof op basis van artikel 986 Rv [1] tot tenuitvoerlegging in Nederland van een door de rechtbank in Kyiv, Oekraïne, tussen partijen gewezen vonnis. De rechtbank heeft een mondelinge behandeling bepaald op 25 juli 2024. Bij die mondelinge behandeling is namens de Russische Federatie niemand verschenen. Ter zitting is gebleken dat het door [verzoeker] op 5 april 2024 uitgebrachte exploot de Russische Federatie niet had bereikt, omdat het parket het exploot niet had doorgezonden. Nadat de rechtbank een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling had bepaald, is de Russische Federatie alsnog in de procedure verschenen. Vervolgens heeft de rechtbank de mondelinge behandeling bepaald op 26 februari 2025 en partijen daaraan voorafgaand in de gelegenheid gesteld zich nader schriftelijk uit te laten.
1.3.
De voorgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 februari 2025. De mondelinge behandeling had een hybride karakter, [verzoeker] heeft de mondelinge behandeling door middel van een digitale verbinding via Teams bijgewoond.
1.4.
De advocaat van [verzoeker] heeft ter zitting het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. Deze pleitnotities maken deel uit van het dossier.
1.5.
De beschikking is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is eigenaar van een appartement in [plaats] , een voorstadje van Kyiv in Oekraïne. In het voorjaar van 2022 is het appartement door een raketaanval van de Russische Federatie zwaar beschadigd en vervolgens onbewoonbaar verklaard.
2.2.
Op 26 juli 2022 heeft [verzoeker] bij de rechtbank van Kyiv-Svyatoshynskyi (hierna: de rechtbank te Kyiv) een procedure aanhangig gemaakt tegen de Russische Federatie en vergoeding gevorderd van de door hem en zijn gezin geleden schade. De Russische Federatie is in die procedure niet verschenen en tegen haar is verstek verleend. Bij vonnis van 6 maart 2023 (hierna: het Vonnis) heeft de rechtbank te Kiyv de Russische Federatie veroordeeld tot betaling van 1.703.705,00 grivna ((UAH) tegen de wisselkoers van dat moment gelijk aan € 52.764,-), vermeerderd met UAH 65.000,- (destijds gelijk aan € 2.191,50) aan schadevergoeding voor de door [verzoeker] en zijn gezin geleden materiële en immateriële schade.
2.3.
In het Vonnis heeft de rechtbank in Kyiv overwogen dat de Russische Federatie op grond van het Oekraïens recht, alsmede het Handvest van de Verenigde Naties, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 1 van het Boedapest Memorandum van 5 december 1994, de Helsinki Akte (1975) en het vriendschapsverdrag Rusland-Oekraïne (1996) inbreuk heeft gemaakt op de fundamentele rechten van Oekraïense burgers en op hun eigendomsrechten en dat haar voor die inbreuken geen beroep op immuniteit toekomt. Verder heeft de rechtbank in Kyiv overwogen dat de Russische Federatie door haar sinds 2014 aanhoudende gewapende aanvallen inbreuk maakt op de soevereiniteit van Oekraïne, dat er daarom geen verplichting bestaat om de soevereiniteit van de Russische Federatie te respecteren en dat de Russische Federatie zich niet kan beroepen op haar recht op immuniteit.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt, samengevat, om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zonder verplichting tot zekerheidstelling, verlof te verlenen om het Vonnis in Nederland ten laste van de Russische Federatie integraal ten uitvoer te kunnen leggen, een en ander onder door de rechtbank nader te stellen voorwaarden, eventueel met bepaling dat de Russische Federatie gehouden is te voldoen een bedrag van – de rechtbank begrijpt – UAH 1.703.705,00 (€ 52.764,-), vermeerderd met UAH 65.000,- (€ 2.191,50), met veroordeling van de Russische Federatie in de proceskosten.
3.2.
Aan het verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd.
Op basis van het Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke of handelszaken [2] (hierna: het Erkenningsverdrag) en artikel 986 Rv kan het Vonnis in Nederland dadelijk ten uitvoer worden gelegd. Voor het geval tenuitvoerlegging op basis van het Erkenningsverdrag niet mogelijk is, verzoekt [verzoeker] de Russische Federatie op de voet van artikel 431 lid 2 Rv, en onder toepassing van de zogeheten Gazprom-criteria [3] , te veroordelen tot hetgeen waartoe zij in het Vonnis is veroordeeld.
3.3.
De Russische Federatie concludeert tot onbevoegdheid van de rechtbank, dan wel tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] . De Russische Federatie heeft hiertoe aangevoerd dat de (staats)immuniteit van de Russische Federatie aan erkenning van het Vonnis dan wel veroordeling op de voet van artikel 431 lid 2 Rv in de weg staat.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 431 lid 1 Rv kunnen beslissingen die zijn gegeven door een rechter van een ‘vreemde staat’ in Nederland niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij deze tenuitvoerlegging haar grondslag vindt in een verdrag of wettelijke bepaling als bedoeld in artikel 985 Rv en verder. Indien een verdrag met een vreemde staat niet voorziet in rechtstreekse erkenning van vonnissen, is voor tenuitvoerlegging in Nederland een exequatur (verlof tot tenuitvoerlegging) van de Nederlandse rechter vereist. Op grond van artikel 431 lid 2 Rv kan een geding dat ten overstaan van een buitenlandse rechter heeft plaatsgevonden opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. Indien de eiser hierbij vordert dat gedaagde wordt veroordeeld tot datgene waartoe hij op grond van het buitenlandse vonnis gehouden is, dient de Nederlandse rechter te beoordelen welk gezag hij toekent aan de buitenlandse beslissing. In een dergelijke procedure (die ook wel wordt aangeduid als verkapte exequaturprocedure) geldt als uitgangspunt dat een buitenlands vonnis in beginsel wordt erkend indien voldaan is aan de Gazprom-criteria.
4.2.
[verzoeker] verzoekt primair om erkenning en tenuitvoerlegging van het Vonnis op basis van artikel 986 Rv in verbinding met het Erkenningsverdrag. Subsidiair verzoekt [verzoeker] om een veroordeling conform het Vonnis op basis van de hiervoor bedoelde verkapte exequaturprocedure van artikel 431 lid 2 Rv. Hoewel procedures op basis van artikel 431 lid 2 Rv normaal gesproken worden ingeleid met een dagvaarding, wordt vanuit het oogpunt van proces-economie echter eveneens aanvaard dat ook in een verzoekschriftprocedure kan worden verzocht om (erkenning van de buitenlandse beslissing en) veroordeling, op de voet van artikel 431 lid 2 Rv, tot hetgeen waartoe de wederpartij in de buitenlandse beslissing is veroordeeld. [4]
Immuniteit van jurisdictie
4.3.
Aangezien de Russische Federatie een vreemde staat betreft, dient de rechtbank allereerst te beoordelen of aan de Russische Federatie immuniteit van jurisdictie toekomt. Op grond van het volkenrecht zijn nationale rechters in beginsel niet bevoegd om rechtsvorderingen tegen een vreemde staat en hun ambtsdragers te berechten. De wederzijdse onafhankelijkheid van staten verzet zich ertegen dat de ene soevereine staat tegen zijn wil wordt onderworpen aan de rechtsmacht van een andere soevereine staat.
4.4.
Indien aan de Russische Federatie immuniteit van jurisdictie toekomt, heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht en moet hij zich onbevoegd verklaren. Dit is neergelegd in 13a Wet Algemene Bepalingen, waarnaar in artikel 1 Rv wordt verwezen. Dit geldt ook wanneer het gaat om een verzoek tot tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis, ongeacht of dit de gewone exequaturprocedure of de verkapte exequaturprocedure van artikel 431 lid 2 Rv betreft. Voor de procedure van artikel 431 lid 2 Rv ligt dit voor de hand, omdat dat formeel een bodemprocedure ten overstaan van de Nederlandse rechter is. Het geldt evenwel ook voor de gewone exequaturprocedure: in geval van immuniteit van jurisdictie van de verweerder staat artikel 13a Wet Algemene Bepalingen eraan in de weg dat de rechtbank rechtsmacht ontleent aan artikel 3, aanhef en onder c, Rv in verbinding met artikel 986 Rv. Dat de Nederlandse rechter ook bij de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen tot toetsing van immuniteit gehouden is, volgt ook uit de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 3 februari 2012 tussen Duitsland en Griekenland [5] . In deze uitspraak heeft het IGH onder meer geoordeeld dat Italië in strijd met haar volkenrechtelijke verplichtingen heeft gehandeld door in een exequaturprocedure met betrekking tot in Griekenland gewezen vonnissen geen immuniteit toe te kennen aan Duitsland. De Nederlandse rechter kan een door de Oekraïense rechter gegeven oordeel over immuniteit van een gedaagde vreemde staat dus niet zonder meer overnemen; de rechtbank zal zich daarover een eigen oordeel moeten vormen.
4.5.
Immuniteit geldt alleen voor handelingen die de vreemde Staat verricht in de uitoefening van zijn overheidstaak – de zogenoemde
acta iure imperii– en niet voor gevallen waarin de vreemde Staat op voet van gelijkheid rechtsbetrekkingen is aangegaan met particulieren, de zogenoemde
acta iure gestionis. Dat laatste doet zich voor bij commerciële (overheids)activiteiten wanneer een staat als privaatrechtelijk rechtssubject deelneemt aan het rechtsverkeer. Verder geniet een vreemde staat geen immuniteit indien moet worden aangenomen dat hij de rechtsmacht van de rechter (stilzwijgend) heeft erkend.
Geen afstand van immuniteit
4.6.
[verzoeker] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat de Russische Federatie de rechtsmacht van de rechtbank stilzwijgend heeft erkend. Vanaf haar verschijning in deze procedure heeft de Russische Federatie zich dadelijk (‘voor alle weren ten gronde’ [6] ) op immuniteit beroepen, zodat niet kan worden aangenomen dat zij door zich inhoudelijk in het geding te mengen stilzwijgend de rechtsmacht van de rechtbank heeft aanvaard.
Aard van de verweten handelingen
4.7.
Er kan geen twijfel over bestaan dat de door [verzoeker] aan de Russische Federatie verweten handelingen – de raketaanval waarbij zijn appartement zwaar beschadigd is geraakt – handelingen betreffen die zijn verricht bij de uitoefening van een overheidstaak. Het betreft immers gewapend optreden van strijdkrachten van de Russische Federatie. Dat is een typische overheidshandeling (
acta iure imperii), die op geen enkele manier gelijk is te stellen met een situatie dat een staat op de voet van gelijkheid een rechtsbetrekking is aangegaan met een particulier of met een geval waarin sprake is van een commerciële (overheids)activiteit. Voor dit onderscheid tussen publiekrechtelijk en privaatrechtelijke handelingen is niet van belang of de handelingen door de Russische Federatie worden aangemerkt als krijgshandelingen of handelingen ter uitvoering van een ‘speciale militaire operatie’.
4.8.
Het feit dat de rechtbank in Kyiv de Russische Federatie ter zake van deze handelingen heeft veroordeeld tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad en dat [verzoeker] in deze procedure tenuitvoerlegging van dat (civielrechtelijke) vonnis verzoekt, maakt niet dat daardoor ineens sprake is van
acta iure gestionisen/of dat de aard van de onderliggende handelingen kan worden weggedacht. De Nederlandse rechter is niet gebonden aan het oordeel van de rechtbank in Kyiv over immuniteit. Zoals hiervoor in 4.4 is overwogen dient de rechtbank ter zake haar eigen oordeel te vormen.
Tussenconclusie
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten de door [verzoeker] aan de Russische Federatie verweten handelingen worden beschouwd als handelingen verricht in de uitvoering van een overheidstaak, zodat de Russische Federatie ter zake op grond van het volkenrecht immuniteit van jurisdictie toekomt. De Russische Federatie heeft van deze immuniteit geen afstand gedaan.
Overige uitzonderingen op immuniteit van jurisdictie
4.10.
[verzoeker] heeft betoogd dat aan de Russische Federatie desalniettemin geen immuniteit van jurisdictie toekomt, dan wel dat de rechtbank in de gegeven omstandigheden een uitzondering moet maken. De rechtbank onderscheidt in het betoog van [verzoeker] drie delen. In de eerste plaats heeft [verzoeker] verwezen naar artikel 12 Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen (hierna: het VN-Verdrag). Verder heeft [verzoeker] gesteld dat de Russische Federatie door haar militaire agressie en haar schendingen van diverse verdragen haar recht op immuniteit heeft verspeeld. Tot slot heeft [verzoeker] gesteld dat een beroep op immuniteit van jurisdictie er niet toe mag leiden dat hij in een positie komt te verkeren waarin voor hem geen enkele remedie openstaat om op te komen tegen de schending van zijn rechten door de Russische Federatie.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door [verzoeker] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op dit moment geen grond op om een uitzondering te maken op de aan de Russische Federatie toekomende immuniteit van jurisdictie. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.12.
Anders dan [verzoeker] heeft betoogd, kan uit HR 1 december 2017 [7] niet worden afgeleid dat de rechtbank kan beslissen om een uitzondering te maken op de immuniteit van jurisdictie. Het feit dat in het volkenrecht niet is voorgeschreven op welke wijze het nationale recht toepassing moet geven aan immuniteit, betekent niet dat de rechtbank de immuniteit van jurisdictie op grond van een afweging van betrokken belangen en de ernst van gestelde gedragingen, buiten toepassing kan laten.
artikel 12 VN-Verdrag
4.13.
Hoewel het VN-Verdrag nog niet in werking is getreden en ook nog niet door Nederland is geratificeerd, wordt aangenomen dat (in ieder geval een deel van) de verdragsbepalingen een codificatie van internationaal gewoonterecht behelzen. Artikel 12 VN-Verdrag voorziet in een uitzondering op de immuniteit van jurisdictie. Deze uitzondering houdt in dat een staat geen beroep kan doen op immuniteit van jurisdictie ten overstaan van de rechter van een andere staat in een geding dat betrekking heeft op financiële schadevergoeding wegens overlijden of persoonlijk letsel, of schade aan of verlies van materiële eigendommen, veroorzaakt door handelen of nalaten van de staat indien het handelen of nalaten geheel of gedeeltelijk plaatsvond op het grondgebied van die andere staat.
4.14.
Deze uitzondering geldt uitsluitend voor gerechten van de staat waar de onrechtmatige gedraging heeft plaatsgevonden. Aangezien de door [verzoeker] aan de Russische Federatie verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in Oekraïne, biedt deze bepaling geen grondslag voor de beperking van de immuniteit van de Russische Federatie ten overstaan van de Nederlandse rechter. Daar komt bij dat de verweten handelingen betrekking hebben op militair optreden in een gewapend conflict. Op grond van de hiervoor aangehaalde uitspraak van het IGH van 3 februari 2012 tussen Duitsland en Griekenland [8] moet worden aangenomen dat de uitzondering van artikel 12 VN-Verdrag geen deel uitmaakt van het internationaal gewoonterecht wanneer het gaat om het optreden van strijdkrachten in een gewapend conflict.
schending verdragsverplichtingen
4.15.
Naar het oordeel van de rechtbank kan er voorshands geen twijfel over bestaan dat de beschadiging van het appartement van [verzoeker] is veroorzaakt door het handelen (een raketaanval) van de Russische Federatie en dat deze beschadiging een grove inbreuk is van de aan [verzoeker] toekomende fundamentele recht op ongestoorde eigendom. Anders dan [verzoeker] heeft betoogd, levert een dergelijke inbreuk geen grond op om een uitzondering te maken op de aan de Russische Federatie toekomende immuniteit van jurisdictie.
4.16.
In de hiervoor aangehaalde uitspraak van het IGH van 3 februari 2012
tussen Duitsland en Griekenland [9] heeft het IGH overwogen dat volgens het destijds geldende stand van het internationaal gewoonterecht het recht op immuniteit niet wordt beperkt in geval van beschuldiging van ernstige schendingen van internationaal humanitair recht of internationaal oorlogsrecht. In zijn arrest van 25 augustus 2023 [10] heeft de Hoge Raad – onder meer met verwijzing naar voormelde uitspraak – overwogen dat er ook naar de toen geldende stand van het internationaal gewoonterecht geen uitzondering op de aan vreemde staten toekomende immuniteit gold op grond van de aard of de ernst van de aan die staat verweten gedragingen. Uit niets blijkt dat het internationaal gewoonterecht sindsdien op dit punt wijziging heeft ondergaan. Zo hebben de aan de Russische Federatie opgelegde sancties in verband met haar schendingen van de soevereiniteit van Oekraïne en het feit dat de Russische Federatie is aangemerkt als een sponsor van staatsterrorisme er niet toe geleid dat haar het recht op immuniteit van jurisdictie wordt ontzegd.
toegang tot de rechter
4.17.
Immuniteit van jurisdictie van vreemde staten vormt een beperking op het recht op toegang tot de rechter. Volgens vaste jurisprudentie levert die beperking evenwel geen schending op van dat recht en is in dat verband niet van belang of aan de rechtszoekende een alternatief forum ter beschikking staat. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 25 augustus 2023 [11] en de daar vermelde jurisprudentie. Dit betekent dat het voor de beoordeling van de vraag of aan de Russische Federatie immuniteit toekomt niet van belang is of [verzoeker] op andere wijze tenuitvoerlegging van het Vonnis kan bewerkstelligen.
Slotsom
4.18.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken van [verzoeker] .

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de verzoeken van [verzoeker] .
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.
WJ

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke of handelszaken, ‘s-Gravenhage, 02-07-2019.
3.HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838, NJ 2015/478.
4.HR 29 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1265.
5.Jurisdictional Immunities of the State (Germany v. Italy: Greece intervening), Judgment, I.C.J. Reports 2012, p. 99.
6.HR 17 mei 2024, ECLI:HR:2024:727, rov. 3.1.3.
7.HR 1 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3054.
8.Jurisdictional Immunities of the State (Germany v. Italy: Greece intervening), Judgment, I.C.J. Reports 2012, p. 99.
9.Jurisdictional Immunities of the State (Germany v. Italy: Greece intervening), Judgment, I.C.J. Reports 2012, p. 99.
10.Hoge Raad 25 augustus 2023, ECLI:NL:HR:1132 (Gaza).
11.Hoge Raad 25 augustus 2023, ECLI:NL:HR:1132 (Gaza) rov. 3.5.2.