ECLI:NL:RBDHA:2025:559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
NL24.45910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser tegen besluit van de Minister van Asiel en Migratie inzake Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser, van Iraakse nationaliteit, had een asielaanvraag ingediend die door de minister niet in behandeling was genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag. Eiser had eerder beroep aangetekend tegen een vergelijkbaar besluit, dat door de rechtbank gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eisers oudste dochter, die in een beschermde opvang verblijft en systeemtherapie nodig heeft. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag van eiser inhoudelijk moet behandelen en draagt de minister op om eiser op te nemen in de asielprocedure. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,--.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45910

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 19 november 2024 waarin zijn asielaanvraag van 4 februari 2024 niet in behandeling is genomen. De minister acht Duitsland verantwoordelijk voor de aanvraag en ziet geen bijzondere omstandigheden om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
1.1.
De minister heeft eisers aanvraag al eerder, met het besluit van 4 juli 2024, niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft in de uitspraak van 23 september 2024 [1] het beroep hiertegen gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.2.
Eiser heeft schriftelijk beroepsgronden en bewijsstukken ingediend. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [2] , op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister. De echtgenote en drie van hun minderjarige kinderen waren ook op zitting aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eiser slagen, zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De rechtbank overweegt eerst dat eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Eiser is met zijn echtgenote en hun vier minderjarige kinderen in Nederland. Zij hebben tezamen in Nederland een asielaanvraag ingediend.
Eisers echtgenote en hun minderjarige kinderen doorlopen de asielprocedure in Nederland. De minister heeft in dit verband naar voren gebracht dat in februari 2024 het aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden, dat het wachten is op het inplannen van het nader gehoor en dat niet duidelijk is wanneer het nader gehoor zal worden ingepland.
De uitspraak van 23 september 2024
4. Het staat vast dat Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname van eiser heeft gedaan en dat Duitsland dit verzoek heeft aanvaard. Verder is in de uitspraak van 23 september 2024 zonder voorbehoud en uitdrukkelijk geoordeeld dat en waarom eisers beroepsgronden aangaande, kort gezegd, het voornemen en de zorgvuldigheid, de artikelen 11 en 26 van de Dublinverordening en indirecte refoulement, niet slagen. De rechtbank heeft zich in deze uitspraak aan deze rechtsoordelen te houden.
4.1.
Verder heeft de rechtbank in de uitspraak van 23 september 2024 het beroep gegrond verklaard op de grond dat het niet toepassen van artikel 17 van de Dublinverordening niet deugdelijk is gemotiveerd. Eiser heeft al in die procedure naar voren gebracht dat zijn oudste dochter verwikkeld is geraakt in een loverboy-situatie en dat zij door Veilig Thuis (tijdelijk) in beschermde opvang is geplaatst. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in de voorgaande procedure gewezen op een verklaring van Veilig Thuis van 19 augustus 2024, waarin ook staat dat beide ouders beschikbaar moeten zijn voor hun dochter, niet alleen om haar op te vangen in een stabiele thuissituatie, maar ook om systemische therapie te kunnen aanbieden. De rechtbank heeft voorts het volgende geoordeeld:
“De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening (onverplicht) aan zich te trekken. De rechtbank overweegt daartoe dat in de verklaring van Veilig Thuis van 19 augustus 2024 staat dat de oudste dochter in een beschermde opvang verblijft vanwege complexe problematiek, en dat er vanuit de professionele opvang de intentie is om gezin systemische therapie op te starten, waarbij het van belang is dat beide ouders beschikbaar en bereikbaar zijn. Ook staat hierin dat het van belang is dat, als zij terug kan keren naar huis, er sprake is van een stabiele thuissituatie waarbij beide ouders beschikbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank geven de verklaring van Veilig Thuis en dat wat de gemachtigde daarover op de zitting naar voren heeft gebracht aanleiding tot gerede twijfel of het, gezien de veiligheidssituatie en het geestelijk welzijn van de oudste dochter, niet van onevenredige hardheid zou getuigen als eiser zou worden overgedragen aan Duitsland, en daardoor niet in persoon beschikbaar zou zijn voor zijn dochter en mogelijk voor gezinstherapie. Dat de verklaring van Veilig Thuis op verzoek van eiser is opgesteld, zoals de minister op zitting heeft gesteld, is geen reden daaraan geen of minder waarde toe te kennen. Het is immers niet aannemelijk dat een professionele organisatie als Veilig Thuis de inhoud van een door haar opgestelde verklaring laat afhangen van de persoon van de aanvrager. De rechtbank is alles in samenhang bezien van oordeel dat de onderbouwing zoals thans in het bestreden besluit is gegeven het besluit op dit punt niet kan dragen. Dit betekent dat het bestreden besluit in zoverre een motiveringsgebrek bevat.”
4.2.
Nu er tegen deze uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, dient ook de minister uit te gaan van de oordelen van de rechtbank in die uitspraak. Eiser voert aan dat de minister dat ten onrechte niet gedaan heeft. De rechtbank zal dan ook eerst beoordelen of de minister zich heeft gehouden aan de uitspraak van 23 september 2024.
Het bestreden besluit
5. In het bestreden besluit heeft de minister geoordeeld dat eiser met de verklaring van Veilig Thuis en met wat eiser op de zitting van 20 augustus 2024 heeft aangevoerd, niet heeft aangetoond dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die overdracht aan Duitsland onevenredig hard maken. De minister ziet dan ook geen reden om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister overweegt daartoe het volgende:
“Er is in uw situatie niet gebleken van omstandigheden die ertoe leiden dat het in het belang is van uw kinderen om in Nederland te blijven. De omstandigheden die u aanvoert, zijn onvoldoende om te kunnen spreken van een bijzondere, individuele omstandigheid. Hiertoe wordt allereerst overwogen dat uw kinderen al geruime tijd zonder u, sinds september 2018 tot begin februari 2024, hebben verbleven in het land van herkomst en nadien in Griekenland. Zo hebt u verklaard dat uw vrouw en kinderen tot juni 2023 in Irak hebben verbleven en daaropvolgend hebben verbleven in Griekenland tot begin februari 2024.
Ten aanzien van de brief van Veilig Thuis wordt verder overwogen dat uit artikel 11, tweede lid, Verordening 1560/2003 blijkt dat de beoogde situaties van afhankelijkheid zoveel mogelijk zal worden beoordeeld op grond van objectieve elementen, zoals medische attesten. Een brief van Veilig Thuis betreft geen medisch attest.
In de verklaring van Veilig Thuis van 19 augustus 2024 wordt aangegeven dat de intentie er is om vanuit de professionele opvang om gezin systemische therapie op te starten waarbij het van belang is dat beide ouders beschikbaar en bereikbaar zijn. Uw gemachtigde heeft op de zitting aangegeven dat er therapie wordt opgestart en dat kan Veilig Thuis niet allemaal op papier zetten in verband met de privacy. Ook is toen opgemerkt dat Veilig Thuis een maand geleden in beeld is gekomen omdat uw oudste dochter in contact is gekomen met een Afghaanse man die u en uw echtgenote heeft bedreigd om haar bij u weg te halen. Aangegeven is dat het een intense situatie is en Veilig Thuis daar nog niet veel over kan zeggen. Aangegeven is dat u niet zomaar van Duitsland naar Nederland kunt gaan als u wordt overgedragen. Ook is aangegeven dat het gaat om het bijeenhouden van het gezin, dat is doel van de Dublinverordening. Als u wordt overgedragen aan Duitsland, zou het gezin mee moeten. Uw oudste dochter zit tijdelijk in een beschermde opvang. Er zijn geen mogelijkheden tot contact met de buitenwereld. Zij moet in therapie om weerbaarder te worden. Van belang dat het gezin bijeen blijft en niet van elkaar wordt gescheiden. Verder is op de zitting aangegeven dat niet bekend is hoe lang de behandeling duurt. Het is nodig dat er eerst vertrouwen komt tussen de oudste dochter en de ouders. Dat kost tijd, niet zomaar geregeld.
Ik merk op dat tot op heden niet duidelijk is of de therapie ook daadwerkelijk is gestart dan wel plaatsvindt of inmiddels is beëindigd. Ook is niet duidelijk of uw oudste dochter nog in de beschermde opvang verblijft.
Daarnaast volgt uit de verklaring van Veilig Thuis van 19 augustus 2024 dat het van belang is dat er sprake moet zijn van een stabiele thuissituatie waarbij beide ouders beschikbaar zijn, maar een medische onderbouwing waaruit blijkt dat er sprake is van een negatieve invloed op het welzijn en de sociale ontwikkeling van uw oudste dochter ontbreekt in de verklaring. Dit hebt u tot op heden niet nader onderbouwd nu enkel de verklaring van Veilig Thuis van 19 augustus 2024 is overgelegd. Daarnaast is de verklaring van Veilig Thuis ondertekend door [naam 2] en [naam 3] , onderzoeker Veilig Thuis. Niet is gebleken dat zij op gelijke hoogte zijn te stellen met een pedagoog of een kinderpsycholoog. Verder wordt in de verklaring van Veilig Thuis aangegeven dat het van belang is dat, of en wanneer de oudste dochter terug kan keren naar huis, er sprake is van een stabiele thuissituatie waarbij beide ouders beschikbaar zijn. Hieruit volgt niet dat u gebonden bent aan Nederland. Ook vanuit Duitsland kunt u beschikbaar en bereikbaar zijn. Dit hebt u ook eerder gedaan. U hebt namelijk verklaard dat u op 20 september 2018 vanuit Irak naar Griekenland bent gereisd en dat u in dat zelfde jaar naar Duitsland bent gereisd. U hebt verklaard dat uw vrouw en kinderen in juni 2023 van Irak naar Griekenland zijn gereisd en daar hebben verbleven tot hun komst naar Nederland begin februari 2024, waar u elkaar fysiek hebt ontmoet op het vliegveld Amsterdam. U verklaarde dat u in de periode tussen 2018 en 2024 alleen contact had via de telefoon, met videobellen.
De omstandigheden die u hebt aangevoerd zijn daarom niet voldoende bijzonder om van de overdracht aan Duitsland af te zien vanwege een onevenredige hardheid.
Opgemerkt wordt dat de Dublinverordening erop is gericht om familie- en gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden. De Dublinverordening is daarentegen niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen.”
6. Het betoog van eiser dat de minister in het bestreden besluit de verklaring van Veilig Thuis ter zijde heeft gelegd, slaagt niet. De minister gaat in zijn motivering immers wel in op deze verklaring. Uit de uitspraak van 23 september 2024 volgt verder alleen dat de minister bij de beoordeling van artikel 17 van de Dublinverordening aan de situatie rondom eisers oudste dochter en de verklaring van Veilig Thuis in dat verband, waarde moet hechten. De rechtbank heeft in die uitspraak enkel geoordeeld dat de verklaring van Veilig Thuis en dat wat de gemachtigde daarover op zitting naar voren heeft gebracht, aanleiding geeft tot gerede twijfel of het, gezien de veiligheidssituatie en het geestelijk welzijn van de oudste dochter, niet van onevenredige hardheid zou getuigen als eiser zou worden overgedragen aan Duitsland, en daardoor niet in persoon beschikbaar zou zijn voor zijn dochter en mogelijk voor gezinstherapie. In het thans bestreden besluit is de minister hierop ingegaan en is kenbaar gemotiveerd dat volgens de minister geen sprake is van voldoende bijzondere, individuele omstandigheden om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
7. De vraag is echter of de motivering van de minister ook deugdelijk is. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
8. Onder verwijzing naar de door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 juni 2022 [3] overweegt de rechtbank dat artikel 6, eerste lid, van de Dublinverordening, waarin is bepaald dat bij alle procedures waarin de Dublinverordening voorziet, de lidstaten het belang van het kind voorop stellen, de minister niet verplicht een asielverzoek zelf te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Dat neemt echter niet weg dat de minister volgens paragraaf C2/5 van de Vc 2000 de behandeling van een asielverzoek aan zich trekt als bijzondere, individuele omstandigheden de overdracht onevenredig hard maken. In dat kader kan het belang van een betrokken kind relevant zijn en moet de rechter toetsen of de minister zich bij zijn belangenafweging voldoende rekenschap heeft gegeven van de gestelde belangen van het kind, voor zover aangevoerd.
8.1.
Eisers betoog dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de oudste dochter en de fysieke aanwezigheid van eiser bij haar en de overige leden van het gezin, slaagt.
8.2.
De rechtbank overweegt eerst dat de passage in het bestreden besluit dat de Dublinverordening niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen, te algemeen en in dit concrete geval niet deugdelijk is, omdat eiser niet zozeer het behoud van de gezinsband heeft betoogd, maar juist heeft aangevoerd dat het wegvallen van zijn aandeel in de zorg de kinderen zwaar zal treffen.
8.3.
De rechter is verder van oordeel dat het standpunt van de minister dat de verklaring van Veilig Thuis geen medisch attest is, op zich juist is. In artikel 11, tweede lid, van Verordening 1560/2003 is inderdaad bepaald dat de beoogde situaties van afhankelijkheid zoveel mogelijk worden beoordeeld op grond van objectieve elementen, zoals medische attesten. Maar in het tweede lid van artikel 11 is ook bepaald dat wanneer dergelijke elementen (zoals medische attesten) niet voorhanden zijn of niet kunnen worden overgelegd, de humanitaire redenen ook worden geacht te zijn bewezen op grond van door de betrokken personen verstrekte overtuigende inlichtingen. De verklaring van Veilig Thuis valt naar het oordeel van de rechtbank daaronder.
8.4.
Het standpunt van de minister dat niet is gebleken dat het in het belang is van eisers kinderen dat eiser in Nederland verblijft, omdat eisers kinderen sinds 2018 tot begin 2024 zonder eiser hebben verbleven in het land van herkomst en nadien in Griekenland, acht de rechtbank onbegrijpelijk en niet deugdelijk. Die situatie was in die periode ingegeven door een vluchtsituatie en bovendien speelde in die periode nog niet de situatie dat eisers dochter hier in Nederland door Veilig Thuis in beschermde opvang is geplaatst en therapie nodig heeft. De omstandigheid dat eiser voor een langere periode gescheiden was van zijn kinderen, mag hem dan ook in dit verband niet worden tegengeworpen.
8.5.
In de door Veilig Thuis opgestelde verklaring staat dat het van belang is dat zodra eisers dochter vanuit de beschermde opvang weer terug naar huis kan keren, er sprake dient te zijn van een stabiele thuissituatie waarbij beide ouders beschikbaar zijn. Beide ouders wensen deze thuissituatie daadwerkelijk te bieden, zoals zowel eiser als zijn echtgenote op zitting desgevraagd hebben aangegeven. Het standpunt van de minister dat tot op heden niet duidelijk is of de therapie ook daadwerkelijk is gestart dan wel plaatsvindt of inmiddels is beëindigd en evenmin onduidelijk is of eisers dochter nog in beschermde opvang verblijft, is evenmin deugdelijk. Uit de door eiser overgelegde verklaring van een verpleegkundig specialist en een psycholoog van FIER van 25 november 2024 blijkt dat eisers oudste dochter door Veilig Thuis Groningen is aangemeld voor crisisplaatsing en dat een behandelplan is opgesteld dat inhoudt dat systeemgesprekken worden gevoerd en mogelijk tot contactherstel met beide ouders kan leiden zodat de oudste dochter weer naar huis kan en zich kan ontwikkelen tot een gezonde volwassene. Uit de brief van 3 januari 2025 van de verpleegkundig specialist van FIER blijkt voorts expliciet dat de oudste dochter al op 4 juli 2024 in de crisisplaatsing binnen FIER is geplaatst, alwaar ze in de 24x7 behandelgroep is opgenomen. Uit deze brief blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook dat de problematiek rondom de oudste dochter zeer zorgelijk is, er eveneens fysieke klachten zijn, en dat voor contactherstel fysieke aanwezigheid en nabijheid van de beide ouders van belang wordt geacht. Het standpunt van de minister dat een medische onderbouwing waaruit blijkt dat er sprake is van een negatieve invloed op het welzijn en de sociale ontwikkeling van eisers dochter ontbreekt, is gelet op het voorgaande niet juist. De rechtbank acht gezien het voorgaande het standpunt van de minister dat het contact op afstand kan plaatsvinden, omdat dit al langere tijd zo is geweest en dat niet blijkt dat eiser aan Nederland gebonden is om zijn dochter een stabiele thuissituatie te bieden, evenmin deugdelijk. Het standpunt van de minister is niet onderbouwd door een medische verklaring, terwijl eiser terecht heeft gewezen op een onderbouwd advies van een verpleegkundig specialist van FIER. Verder heeft er lange tijd geen fysiek contact kunnen plaats vinden vanwege de gescheiden vluchtsituatie van eisers gezin. Hierboven is al geoordeeld dat dit in dit verband eiser niet mag worden tegengeworpen.
8.6.
Gelet op alle voorgaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de minister het belang van met name de oudste minderjarige dochter en de noodzaak van de fysieke nabijheid van eiser bij haar en zijn gezin, niet deugdelijk heeft gewogen in de door hem verrichte belangenafweging. De minister heeft in het bestreden besluit derhalve niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij in deze zaak geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid de behandeling van eisers asielverzoek aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd.
9.1.
De rechtbank overweegt voorts het volgende. Het is thans de tweede keer dat de minister het niet toepassen van artikel 17 van de Dublinverordening niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De asielaanvraag van eiser dateert van bijna een jaar geleden. Verder staat vast dat eisers echtgenote en hun kinderen in Nederland in de asielprocedure zijn opgenomen en is het aannemelijk dat het nader gehoor in hun procedure niet binnen korte termijn zal aanvangen. Gelet op het welzijn en de sociale ontwikkeling van de kinderen, in het bijzonder gezien de uiterst kwetsbare situatie van de oudste dochter, acht de rechtbank het gezien de rapporten van Veilig Thuis en Fier van belang, dat eiser in fysiek nabijheid van zijn gezin blijft, opdat zo veel mogelijk rust wordt gecreëerd voor de zorg en opvoeding van met name eisers zeer kwetsbare oudste dochter. Onder al deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte meer voor de minister om zich mogelijk voor een derde keer op het standpunt te stellen dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die overdracht van eiser aan Duitsland onevenredig hard zou maken. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de minister eisers asielaanvraag inhoudelijk dient behandelen en draagt de minister daarom op om eiser op te nemen in de asielprocedure in Nederland.
9.2.
De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op in totaal
€ 1.814,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op een nieuw besluit op eisers asielaanvraag te nemen met inachtneming met wat in deze uitspraak, in het bijzonder in rechtsoverweging 9.1, is overwogen;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL24.27274.
2.Zaaknummer NL24.45911.