ECLI:NL:RBDHA:2025:5560
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verlenen vergunning b-grond; geen procesbelang; niet-ontv.
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 11 november 2024 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend aan de eiser, die hiertegen beroep heeft ingesteld. De rechtbank vroeg de eiser op 31 januari 2025 naar zijn procesbelang bij het instellen van beroep, maar de eiser heeft hierop niet gereageerd. Hierdoor heeft de rechtbank besloten om zonder zitting uitspraak te doen.
De rechtbank overweegt dat, volgens vaste rechtspraak, als aan een vreemdeling een verblijfsvergunning op b-grond is verleend, er geen procesbelang bestaat bij het instellen van beroep tegen het besluit dat aan deze vergunning ten grondslag ligt, zolang de vergunning geldig is. De rechtbank heeft eiser gevraagd om toe te lichten waarom hij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, maar eiser heeft geen toelichting gegeven. De rechtbank concludeert dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij in een gunstiger positie zou komen met een vergunning op a-grond.
Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter W.P.C.G. Derksen in aanwezigheid van griffier S. Berendsen en is openbaar gemaakt. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.