In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De minister van Asiel en Migratie heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling, zoals blijkt uit Eurodac. Eiser, geboren in 1996 en van Myanmarese nationaliteit, heeft op 23 september 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar had eerder al een verzoek ingediend in Duitsland op 8 augustus 2024.
Tijdens de zitting op 18 maart 2025 is eiser verschenen met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was. Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen, omdat zijn vrouw en kind in Nederland wonen en zij afhankelijk zijn van zijn zorg. Hij verwijst naar verklaringen van een psychiater en huisarts die de afhankelijkheid van zijn vrouw onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiser en zijn gezin, en dat de overdracht aan Duitsland onevenredige hardheid zou betekenen.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De minister wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de nieuwe informatie van eiser in overweging wordt genomen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en de minister wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.