ECLI:NL:RBDHA:2025:546
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak hebben eisers, bestaande uit een eiser en eiseres met hun kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag is op 27 februari 2024 ingediend, en volgens de Vreemdelingenwet 2000 had de minister binnen 90 dagen, dus uiterlijk op 27 augustus 2024, een besluit moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, zijn eisers op 30 augustus 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en is het beroep op 4 oktober 2024 ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank wijst erop dat de minister per 15 januari 2024 het 'first-in first-out' (fifo)-principe hanteert voor de verwerking van nareisaanvragen. De minister verzoekt de rechtbank om het beroep pas in behandeling te nemen wanneer de aanvraag daadwerkelijk in behandeling kan worden genomen, en vraagt om een ruime beslistermijn. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat aanhouding van de behandeling niet in lijn is met de aard van het rechtsmiddel. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om een besluit te nemen, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen.
De rechtbank stelt vast dat de minister de aanvraag wel heeft bevestigd, maar verder nog niet heeft beoordeeld. Daarom wordt de minister opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen. Indien er nader onderzoek nodig is, moet dit binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en proceskosten van € 453,50 aan eisers. De uitspraak is gedaan op 15 januari 2025 en openbaar gemaakt.