In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres behandeld, die stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Eiseres heeft haar aanvraag op 24 april 2024 ingediend, maar de minister heeft pas op 7 mei 2024 bevestigd dat de aanvraag is ontvangen, zonder de exacte datum van ontvangst te vermelden. De rechtbank gaat ervan uit dat de aanvraag op 24 april 2024 is ontvangen en dat de minister binnen 90 dagen na deze datum een beslissing moet nemen. De minister heeft echter de beslistermijn met drie maanden verlengd, maar eiseres heeft de minister op 31 oktober 2024 in gebreke gesteld, wat na het verstrijken van de beslistermijn gebeurde. Hierdoor is het beroep terecht ingediend.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel om voortvarend te beslissen zou wegnemen. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen, maar kan deze termijn verlengen afhankelijk van de omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met een mogelijkheid tot verlenging tot twintig weken als de minister schriftelijk meedeelt dat er nader onderzoek nodig is.
De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50, omdat zij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.