ECLI:NL:RBDHA:2025:5331
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvragen na vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak hebben eisers op 13 april 2024 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvragen op 22 november 2024 afgewezen, met als gevolg dat er een terugkeerbesluit is opgelegd en aan eiser 1 en eiseres een inreisverbod voor twee jaar is gegeven. De rechtbank heeft de beroepen op 21 januari 2025 behandeld, waarbij de eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. Op 13 februari 2025 heeft de minister aan de rechtbank gemeld dat eisers op 3 februari 2025 met onbekende bestemming zijn vertrokken. Dit leidde tot de heropening van het onderzoek op 28 februari 2025, waarbij de gemachtigde van eisers aangaf geen contact meer te hebben met hen. Na toestemming van beide partijen om de zaak zonder nadere zitting af te doen, is het onderzoek op 27 maart 2025 gesloten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, omdat eisers geen procesbelang meer hebben. De rechtbank wijst erop dat het vertrek met onbekende bestemming kan betekenen dat eisers geen prijs meer stellen op de bescherming die zij aanvankelijk zochten. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de rechtspraak die stelt dat voorzichtigheid geboden is bij het niet-ontvankelijk verklaren van beroepen op basis van een MOB-melding. Aangezien de gemachtigde van eisers heeft bevestigd dat er geen contact meer is, concludeert de rechtbank dat eisers kennelijk geen belang meer hebben bij hun beroepen. De rechtbank heeft daarom de beroepen niet inhoudelijk beoordeeld en heeft geen proceskostenvergoeding toegekend.