ECLI:NL:RBDHA:2025:5329

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
NL25.1621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en medische belemmeringen bij overdracht naar Frankrijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 13 januari 2025 afgewezen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, van Egyptische nationaliteit, heeft op 20 maart 2025 zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken. Tijdens de zitting op 17 maart 2025 heeft eiser, met behulp van een tolk, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft het onderzoek op 25 maart 2025 heropend na het indienen van aanvullende medische stukken door eiser, maar heeft uiteindelijk op 27 maart 2025 het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom de asielaanvraag niet in behandeling is genomen. Eiser heeft aangevoerd dat hij bij overdracht naar Frankrijk in een situatie van materiële deprivatie zal belanden, maar de rechtbank oordeelt dat de minister niet gehouden was om een BMA-onderzoek te verrichten, omdat er geen objectieve gegevens zijn over de ernstige gevolgen van de overdracht voor de gezondheid van eiser. De rechtbank concludeert dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in het arrest C.K., waarin een overdracht zou leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van de gezondheidstoestand van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1621

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 20 maart 2025 het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen ingetrokken.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiser heeft telefonisch en met behulp van een tolk een korte toelichting gegeven op het beroep. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
1.3.
Eiser heeft op 20 maart 2025 een aanvullend stuk aan het dossier gevoegd. De rechtbank heeft naar aanleiding daarvan het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht op 25 maart 2025 heropend. De minister heeft op 27 maart 2025 op het aanvullende stuk gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 27 maart 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Herhaling zienswijze
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Artikel 17 van de Dublinverordening
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. In het bestreden besluit wordt alleen aangegeven dat het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening niet slaagt, zonder in te gaan op hetgeen eiser in de zienswijze heeft gesteld. Eiser voert aan dat hij bij overdracht aan Frankrijk in een situatie van materiele deprivatie zal belanden. Eiser is uitgeprocedeerd in Frankrijk en is dus veroordeeld tot een leven op staat zonder voorzieningen. Vanwege de huidige gesteldheid van eiser kan dit niet van hem verwacht worden, er zal dan direct een acute medische noodsituatie optreden.
6.1.
De beroepsrond slaagt niet. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Hierbij heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat uit de door eiser overgelegde medische documenten niet is gebleken dat eiser in Frankrijk in een situatie van materiele deprivatie terecht zal komen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan er namelijk vanuit worden gegaan dat de medische voorzieningen in Frankrijk vergelijkbaar zijn met die in Nederland. Eiser heeft niet aangetoond dat dit in zijn situatie niet het geval is. Verder mocht de minister meewegen dat er geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest geschikte land is voor de behandeling van eiser. Tot slot is niet aannemelijk gemaakt dat eiser als Dublinclaimant op straat zal belanden. Frankrijk heeft immers met het claimakkoord gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen.
Medische belemmering voor overdracht
7. Eiser doet een beroep op het arrest C.K. [2] en voert aan dat de overdracht vanwege de medische belemmeringen geen doorgang kan vinden. Ter onderbouwing van de dreigende medische noodsituatie verwijst eiser naar stukken uit zijn medisch dossier, waaronder een verklaring van 20 januari 2025 van zijn huidige behandelaar, een praktijkondersteuner van het GZA [3] . In deze verklaring geeft de praktijkondersteuner aan eiser te hebben gezien voor een intake. Er wordt gerapporteerd dat eiser veel psychische klachten heeft, waaronder OCD, depressieve klachten en psychoses. Er is gestart met een antidepressivum. Een overdracht aan Frankrijk zal de psychische gesteldheid van eiser verslechteren en het is belangrijk dat eiser nu een behandeling krijgt voor zijn psychische klachten. Eiser merkt daarbij op dat hij voorafgaand aan de overdracht aan de GZA praktijkondersteuner lange tijd is behandeld door een psycholoog in Ridderkerk, maar deze psycholoog vanwege de overdracht van eiser geen verklaring heeft willen afleggen. Ter zitting heeft eiser aangegeven naast de behandeling door de praktijkondersteuner, op dit moment te worden behandeld door een psycholoog en een psychiater. Het zou gaan om een online behandeling door een arts in Turkije en een behandeling door een arts in Roosendaal.
7.1.
Bij aanvullend stuk van 20 maart 2025 heeft eiser een tweede verklaring van zijn huidige behandelaar, de praktijkondersteuner van het GZA van 18 maart 2025 aan het dossier gevoegd. De eerdergenoemde psychische klachten worden in deze verklaring nogmaals benoemd en ook wordt nogmaals benoemd dat de overdracht naar een ander land een onacceptabele belasting zou vormen voor de psychische gezondheid van eiser. Daarnaast wordt aangegeven dat eiser voor behandeling is doorverwezen naar een psychiater in Maastricht.
7.2.
Eiser stelt dat de minister voorafgaand aan het nemen van het overdrachtsbesluit een BMA onderzoek had moeten laten verrichten. De minister had hier in de verklaringen van eiser over zijn medische problemen aanleiding voor moeten zien. Die aanleiding is er door de in de beroepsfase aan het dossier gevoegde medische stukken nu in ieder geval. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 19 december 2024 [4] . In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende rekening had gehouden met de psychische problematiek van de vreemdeling en onvoldoende onderzoek had gedaan naar de daaruit volgende risico’s op aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheidstoestand van de vreemdeling bij overdracht.
7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest C.K. volgt dat overdracht van een asielzoeker achterwege dient te blijven indien dit een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zou inhouden. De vreemdeling moet in dat verband objectieve gegevens overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen [5] . Uit de Werkinstructie 2021/3 volgt dat de vreemdeling daarnaast vanwege de ernstige mentale of lichamelijke aandoening onder actieve medische behandeling van een behandelaar of specialist moet staan. In dat geval vereist de vergewisplicht dat de minister door middel van een BMA onderzoek de gerezen twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheid van de vreemdeling wegneemt.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft kunnen stellen dat van een situatie zoals bedoeld in het arrest C.K. niet is gebleken. Eiser heeft namelijk in de bestuurlijke fase geen medische documenten overgelegd, de psychische problemen zijn in de zienswijze slechts gesteld. De minister was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit daarom niet gehouden een BMA onderzoek te verrichten.
7.5.
In het kader van de zogenoemde ex-nunc toets overweegt de rechtbank dat uit de door eiser overgelegde medische stukken blijkt dat sprake is van psychische problemen. Uit de stukken blijkt echter niet dat het risico bestaat dat deze problemen aanzienlijk en onomkeerbaar zullen verslechteren als gevolg van de overdracht zelf. Alleen de praktijkondersteuner gaat in haar verklaringen van 20 januari 2025 en 18 maart 2025 in op dit risico, in de overige medische stukken worden de eventuele gevolgen van een overdracht niet genoemd. De rechtbank ziet in de verklaringen van de praktijkondersteuner onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de minister op grond daarvan een vergewisplicht heeft. Daarbij is van belang dat de verklaringen zijn afgelegd door een praktijkondersteuner en niet door een arts of psycholoog. Een praktijkondersteuner verleent laagdrempelige zorg en kan niet zelfstandig een diagnose stellen. De eerste verklaring van de praktijkondersteuner is daarnaast opgesteld na een enkel gesprek met eiser in het kader van een intake. De tweede verklaring bevat geen nieuwe informatie, met uitzondering van de omstandigheid dat eiser is overgedragen aan een psychiater in Maastricht. De rechtbank ziet in deze verklaringen geen aanleiding voor de conclusie dat de gezondheidstoestand van eiser bijzonder ernstig is en de gevolgen van een overdracht de gezondheidstoestand aanzienlijk en onomkeerbaar achteruit zal gaan als gevolg van een overdracht. De omstandigheid dat eiser inmiddels is doorverwezen naar een psychiater in Maastricht, is op zichzelf onvoldoende voor een ander oordeel.
7.6.
De rechtbank volgt eiser daarnaast niet in stelling dat de ernst van de problematiek ook kan worden afgeleid uit het feit dat hij voorafgaand aan de overdracht aan de praktijkondersteuner onder behandeling stond van een psycholoog. Deze behandelaar heeft immers niet willen verklaren. Dat eiser momenteel onder (een deels online) behandeling staat van twee artsen is daarnaast op geen enkele wijze concreet gemaakt. De verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats Haarlem leidt tot slot ook niet tot een ander oordeel. In die zaak had de minister een vergewisplicht naar aanleiding van een met medische stukken onderbouwd risico op suïcide. In onderhavige zaak is daar geen sprake van. De rechtbank is van oordeel dat de minister ook ex-nunc niet is gehouden een BMA onderzoek te verrichten. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127 (C.K. tegen Slovenië).
3.Gezondheidszorg asielzoekers.
5.Afdelingsuitspraak van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980, onder 7.