ECLI:NL:RBDHA:2025:5315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
NL24.49566
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van transgender vrouw met Cubaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Cubaanse transgender vrouw. Eiseres had een asielaanvraag ingediend, waarin zij stelde dat zij niet kan terugkeren naar Cuba vanwege haar genderidentiteit en de negatieve aandacht die zij van de Cubaanse autoriteiten zou ondervinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere asielaanvraag van eiseres in 2018 was afgewezen en dat er sindsdien geen wezenlijke veranderingen in de situatie voor transgender vrouwen in Cuba zijn geweest. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat of dat haar leven in Cuba onhoudbaar zou zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de medische zorg voor transgender personen in Cuba niet zodanig is dat dit een reden voor asiel zou kunnen zijn. Eiseres heeft geen concrete bewijsstukken overgelegd die haar stellingen onderbouwen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49566

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Sewnath),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

1.1.
Bij besluit van 6 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) afgewezen. Verder heeft verweerder eiseres een vertrektermijn onthouden en haar een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
2. Eiseres heeft de Cubaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1990. Zij heeft eerder, op 29 januari 2018, een asielaanvraag ingediend. Daar heeft eiseres aan ten grondslag gelegd dat zij in Cuba problemen heeft ondervonden omdat zij een transgender vrouw is. Bij besluit van 19 april 2018 is deze aanvraag afgewezen. Het beroep van eiseres tegen dat besluit is bij uitspraak van 23 augustus 2018 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, ongegrond verklaard (NL18.7911). Eiseres heeft geen hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak, zodat de afwijzing van de vorige asielaanvraag van eiseres definitief is geworden.
3. Op 22 augustus 2023 heeft eiseres de hier aan de orde zijnde asielaanvraag ingediend. Hier heeft zij opnieuw aan ten grondslag gelegd dat zij niet kan terugkeren naar Cuba vanwege het feit dat zij transgender is. Daarbij is mede van belang dat zij als activist opkomt voor de rechten van LHBTI+ en in het bijzonder voor transseksuelen. Eiseres is actief op sociale media en spreekt zich veelvuldig uit tegen de Cubaanse autoriteiten. Daarnaast heeft zij HIV en daardoor is zij extra kwetsbaar, aldus eiseres.
Bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- De genderidentiteit en online uitingen over LHBTI en transseksuelen.
4.1.
Beide relevante elementen zijn volgens verweerder geloofwaardig. In de vorige asielprocedure is echter reeds vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een zodanig systematische en ingrijpende bejegening van discriminatoire aard dat haar leven in Cuba onhoudbaar is geworden. Niet gebleken is dat de algemene situatie voor transgender vrouwen in Cuba sindsdien (wezenlijk) is veranderd. Verweerder acht aannemelijk dat eiseres in algemene zin opkomt voor de rechten van LHBTI+, in het bijzonder voor transseksuelen. Zij heeft zich volgens verweerder echter niet politiek activistisch hierover uitgelaten. Het is daarom niet aannemelijk dat zij in de negatieve belangstelling van de Cubaanse autoriteiten staat. Eiseres heeft onder meer een artikel over zichzelf en verschillende berichten en andere uitingen op sociale media overgelegd. Deze stukken zijn grotendeels al beoordeeld in de vorige asielprocedure. Ook uit de andere (nieuwe) stukken blijkt volgens verweerder niet dat de Cubaanse autoriteiten eiseres zien als dissident. Het is daarom niet aannemelijk dat zij heeft te vrezen voor vervolging. Daarnaast is het niet aannemelijk dat eiseres verstoken zal blijven van de noodzakelijke medische behandeling(en) voor HIV. Tot slot is er volgens verweerder geen sprake van een onomkeerbaar verlies van het Cubaanse staatsburgerschap vanwege het enkele gegeven dat eiseres inmiddels langere tijd buiten Cuba verblijft. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000.
Veilig land van herkomst
5. Eiseres betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat Cuba in haar geval een veilig land van herkomst is.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat Cuba een veilig land van herkomst is. Deze beroepsgrond kan dus niet slagen. Voor zover eiseres zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat zij heeft bedoeld aan te voeren dat Cuba voor haar niet veilig is om naar terug te keren, komt dit standpunt hierna aan de orde.
Vervolging en discriminatie
6. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte niet aannemelijk acht dat zij bij terugkeer naar Cuba te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder miskent volgens eiseres dat er sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden sinds de eerdere uitspraak van 23 augustus 2018. De toegang tot medische zorg en andere essentiële voorzieningen is ernstig verslechterd. Verweerder baseert zich bovendien op verouderde (landen)informatie, terwijl uit verschillende rapporten volgt dat transgenders worden geconfronteerd met discriminatie. Eiseres verwijst hierbij onder meer naar rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch (World report 2023 en 2024). Bovendien is van belang dat eiseres zich veelvuldig online negatief heeft uitgelaten over de Cubaanse autoriteiten en zich heeft ingezet voor de rechten van LHBTI+ en transseksuelen in het bijzonder. Dit doet zij onder andere door deelname aan missverkiezingen, protesten en door middel van dans als zelfexpressie. Het voorgaande heeft zij onderbouwd met screenshots van haar social media accounts, links naar videofragmenten en foto’s van bijeenkomsten voor LHBTI’s. Daarbij brengt zij in herinnering dat de Cubaanse autoriteiten online activiteiten van Cubaanse burgers intensief monitoren. Bovendien is eiseres bijzonder kwetsbaar als transseksueel en Afro-afstammeling. Tot slot voert eiseres aan dat zij – als transgender persoon – behoort tot een sociale groep als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Richtlijn 2011/95/EU. Zij verzoekt de rechtbank prejudiciële vragen te stellen.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat in de uitspraak van 23 augustus 2018 is geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in haar geval sprake is (geweest) van een zodanig systematische en ingrijpende bejegening van discriminatoire aard dat haar leven in Cuba onhoudbaar is geworden. Hierbij zijn onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2168, -2169 en -2170) betrokken. Daarbij heeft verweerder volgens de rechtbankuitspraak van 23 augustus 2018 terecht betrokken dat eiseres nooit uitgesloten is geweest van scholing, huisvesting, medische zorg of eerste levensbehoeften.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat niet is gebleken dat de algemene situatie van LHBTI+’s in Cuba sinds 2018 is verslechterd. Verweerder heeft erop gewezen dat in september 2023 een wet in werking is getreden die – kort gezegd – discriminatie op basis van onder meer genderidentiteit verbiedt. Eiseres heeft in beroep onder meer gewezen op de rapport(en) van Human Rights Watch van 2023 en 2024 en van Amnesty International. Hoewel uit de door eiseres aangehaalde landeninformatie over Cuba blijkt dat de LHBTI+-gemeenschap nog steeds wordt geconfronteerd met discriminatie en geweld en dat zij nog steeds gestigmatiseerd wordt, volgt uit deze informatie geen wezenlijk ander beeld van de positie van transgender vrouwen op Cuba dan de situatie die in de uitspraak van de rechtbank in de vorige asielprocedure van eiseres en in de hiervoor genoemde uitspraken van 4 juli 2018 door de Afdeling is beoordeeld. Eiseres heeft haar stelling dat de situatie voor transgender vrouwen is verslechterd niet geconcretiseerd. De rechtbank ziet in de overgelegde landeninformatie ook anderszins geen aanknopingspunten voor het oordeel dat transgender vrouwen in Cuba systematisch worden vervolgd of dat zij als groep het risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Evenmin is gebleken dat eiseres vanwege de discriminatie van transgender vrouwen zo ernstig wordt beperkt in haar bestaansmogelijkheden dat zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Dat eiseres ook als Afro-afstammeling wordt geconfronteerd met discriminatie, heeft zij niet onderbouwd en biedt dus geen grond voor een andersluidend oordeel.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege haar politieke uitingen over LHBTI+-rechten wordt vervolgd door de Cubaanse autoriteiten.
6.3.1.
Niet in geschil is dat eiseres zich op verschillende manieren uitspreekt over de rechten van LHBTI+. Uit onder meer het IB 2021/18 volgt echter dat LHBTI’s in zijn algemeenheid niet te vrezen hebben voor vervolging in Cuba. Dat kan anders zijn voor activistische LHBTI+’s, die door de Cubaanse autoriteiten als politieke tegenstanders beschouwd zouden kunnen worden. Daarbij is van belang dat er volgens het IB 2021/18 niet veel nodig is om door de autoriteiten aldaar aangemerkt te worden als dissident.
6.3.2.
Verweerder heeft zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er onvoldoende grond bestaat voor de conclusie dat eiseres als dissident wordt of zal worden aangemerkt door de Cubaanse autoriteiten. Hierbij heeft verweerder terecht, onder verwijzing naar het IB 2024/10, betrokken dat de opvattingen van eiseres over LHBTI+-rechten niet strafbaar zijn in Cuba. Eiseres heeft verwezen naar een artikel over zichzelf in een tijdschrift van april 2018. Dit document is ook in de beroepsprocedure tegen de afwijzing van de vorige asielaanvraag ingebracht en beoordeeld. Dat eiseres een link naar dit artikel in september 2024 opnieuw heeft gedeeld, is onvoldoende om daarover nu anders te oordelen. De enkele stelling dat de Cubaanse autoriteiten actief toezicht houden op internetactiviteiten van burgers heeft verweerder onvoldoende mogen achten. Daarmee heeft eisers immers niet onderbouwd waarom de Cubaanse autoriteiten dit artikel (nu wel) als een vorm van politieke tegenstand zouden aanmerken.
6.3.3.
Daarnaast heeft eiseres screenshots van haar online profielen op sociale media (waaronder Facebook en Instagram), videofragmenten en berichten overgelegd. Verweerder merkt terecht op dat dit hoofdzakelijk foto’s van feestjes (al dan niet met andere LHBTI+’s) zijn en dat hieruit niet blijkt dat eiseres een politieke boodschap uitdraagt die door de Cubaanse autoriteiten als onwelgevallig kan worden aangemerkt. Daarnaast heeft eiseres foto’s overgelegd waaruit blijkt dat zij heeft deelgenomen aan een missverkiezing voor transseksuelen. Hieruit blijkt evenmin dat eiseres kritiek heeft geuit op de Cubaanse autoriteiten. Eiseres heeft ook enkele foto’s overgelegd van een demonstratie voor LHBTI+-rechten in Cuba op de Dam in Amsterdam. Op een aantal van deze foto’s is eiseres niet te zien, zodat hieruit niet kan worden afgeleid dat zij zich heeft uitgesproken tegen de Cubaanse autoriteiten. Uit de foto’s waarop eiseres wel staat, valt niet af te leiden dat zij daar een spreker is geweest of een andere (prominentere) rol heeft dan die van een deelnemer. Evenmin valt op enige manier uit deze foto’s af te leiden dat zij kritiek heeft geuit op de Cubaanse autoriteiten. Daarnaast volgt uit een deel van de overgelegde berichten op sociale media dat eiseres algemene uitingen heeft gedaan ter ondersteuning van de LHBTI+-gemeenschap. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat ook hieruit niet blijkt dat zij zich (expliciet) heeft uitgesproken of kritiek heeft geuit op de Cubaanse autoriteiten. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is het voor eiseres in Cuba niet verboden om zich in zijn algemeenheid hiervoor uit te spreken en is in Cuba bovendien een wet in werking getreden die discriminatie wegens genderidentiteit verbiedt. De overgelegde stukken heeft verweerder dus niet ten onrechte onvoldoende geacht om aan te nemen dat eiseres in de negatieve belangstelling van de Cubaanse autoriteiten staat. Tot slot overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat verweerder, zoals eiseres betoogt, de politieke dimensie van haar activiteiten en uitingen heeft miskend.
6.4.
Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, stelt verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op grond van haar politieke opvattingen en uitingen zal worden vervolgd door de Cubaanse autoriteiten. Evenmin is gebleken dat eiseres omdat zij een transgender vrouw is bij terugkeer heeft te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank ziet geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen. De hierop betrekking hebbende beroepsgronden kunnen niet slagen.
Medische omstandigheden
7. Eiseres betoogt dat verweerder heeft miskend dat in Cuba de toegang tot adequate medische zorg voor transgender personen met HIV – onder wie eiseres – ernstig is beperkt en is verslechterd. Eiseres is (ook) in dit verband kwetsbaar voor discriminatie. Verder is sprake van een gebrek aan medische voorzieningen om haar transitie voort te zetten.
7.1.
Eiseres heeft niet met stukken of verklaringen onderbouwd dat zij, omdat zij een transgender vrouw is, geen toegang zal krijgen tot de noodzakelijke medische zorg in Cuba. Ter zitting heeft eiseres in dit verband verklaard dat de medische zorg in Cuba op zich goed is, maar vooral voor mensen die heteroseksueel zijn. Daaruit volgt niet dat eiseres (bijvoorbeeld) geen behandeling zal krijgen voor haar HIV. Wat betreft haar transitie citeert eiseres in het beroepschrift een verklaring van een transgender man, die stelt dat testosteron in Cuba soms niet beschikbaar is. Vervolgens citeert eiseres een verklaring van een transgender man die is verbonden aan een organisatie uit Bolivia. Daargelaten dat eiseres een transgender vrouw is, bieden deze verklaringen onvoldoende concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat er in Cuba geen medische zorg is voor transvrouwen of dat die zorg niet toereikend is. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of medische aspecten van de zaak die niet zijn te relateren aan vervolgingsgronden of 3 EVRM, maar betrekking hebben op de medische voorzieningen in het land van herkomst in het algemeen, in deze (opvolgende) asielprocedure aan de orde kunnen komen.
7.2.
De conclusie is dat de beroepsgronden over de medische situatie van eiseres en de medische zorg die zij nodig heeft niet slagen.
Terugkeer
8. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat zij niet kan terugkeren naar Cuba, omdat zij vanwege haar langdurige verblijf in Europa haar residentierechten is verloren.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het besluit van 19 april 2018 in de vorige asielprocedure op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat eiseres louter vanwege haar verblijf in het buitenland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Daar heeft mede aan ten grondslag gelegen dat uit openbare bronnen bleek dat het Cubanen is toegestaan om 24 maanden in het buitenland te verblijven en dat deze termijn op dat moment nog niet was verstreken.
Niet in geschil is dat eiseres inmiddels langer van 24 maanden buiten Cuba heeft verbleven. Eiseres heeft niet onderbouwd dat zij hierdoor niet kan terugkeren naar Cuba. De stellingen dat eiseres geen toegang (meer) heeft tot huisvesting, werk en zorg en dat zij een risico loopt op boetes en detentie, zijn niet onderbouwd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de aangehaalde landeninformatie van het Noorse Landinfo (Norwegian Country of Origin Information Centre) van 26 mei 2017 blijkt dat het mogelijk is om na een verblijf van 24 maanden of langer in het buitenland terug te keren naar Cuba, hoewel hiervoor wel de medewerking van desbetreffende Cubaanse staatsburger nodig is. Eiseres heeft geen informatie overlegd waaruit het tegendeel blijkt. De hiertoe aangedragen beroepsgrond kan evenmin slagen.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.