ECLI:NL:RBDHA:2025:5301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
NL25.4422
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Oostenrijk onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk werd geacht op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de argumenten van eiser, waaronder medische problemen en mishandeling in Oostenrijk, overwogen. Eiser stelde dat hij in Oostenrijk onrechtmatig was behandeld en dat zijn medische situatie niet adequaat zou worden behandeld na overdracht. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zijn overdracht naar Oostenrijk zou leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat de asielaanvraag van eiser ongegrond was en dat de relatie van eiser in Nederland geen reden was om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4422

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiserV-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. I.A.G. Lokkers).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft beroep, tezamen met het verzoek (NL25.4423) op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1974 en de Turkse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 19 december 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname van eiser gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
3.
Eiser voert daartegen aan dat hij in Oostenrijk door de politie is mishandeld. Eiser is op het politiebureau vastgehouden en hij heeft geen opvang gekregen. De politie heeft erkend dat eiser onrecht is aangedaan. Daarnaast is hem verteld dat hij na afgifte van zijn vingerafdrukken in Oostenrijk zonder problemen verder zou kunnen reizen. Eiser lijdt verder aan ernstige lichamelijke en psychische klachten. Hij heeft hepatitis B, hartproblemen en ernstige psychische klachten. Verweerder dient alvorens eiser over te dragen, nader onderzoek te verrichten naar de situatie waar eiser in terecht zou komen na overdracht aan Oostenrijk. Eiser beroept zich op het arrest C.K. [3] van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 15 juni 2023. [4] Ten onrechte stelt verweerder dat zijn medisch dossier gedateerd is en dat behandeling in Oostenrijk ook voorhanden is. Verweerder dient rekening te houden met de onomkeerbare gevolgen die uit de overdracht voortvloeien. Ook bij de beoordeling op grond van artikel 17 van de Dublinverordening heeft verweerder eisers medische problematiek niet kenbaar betrokken. Tot slot voert eiser aan dat hij in Nederland inmiddels een relatie heeft met een vrouw. Eiser heeft ter onderbouwing een schriftelijke verklaring overgelegd van zijn nieuwe partner.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Het uitgangspunt is dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van Oostenrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in het algemeen of in zijn specifieke geval niet kan en dat in Oostenrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in strijd met artikel 3 van het EVRM [6] en artikel 4 van het Handvest. [7] Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [8]
5. Eiser is daar niet in geslaagd. Verweerder overweegt in dat verband allereerst terecht dat eiser niet met objectieve documenten heeft onderbouwd dat in Oostenrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in Oostenrijk. Eisers eigen ervaringen leiden ook niet tot dat oordeel. Niet gebleken is dat de gestelde detentie op het politiebureau onrechtmatig en in strijd met internationale verdragen is geweest. De mishandeling van eiser door één politieagent is niet kenmerkend voor het optreden of functioneren van het gehele politieapparaat in Oostenrijk. Bovendien zijn aan eiser excuses aangeboden. Tot slot neemt de rechtbank mee dat eiser zelf is vertrokken uit Oostenrijk en geen verdere ervaringen heeft met de asielprocedure of de opvang.
6. Dat eiser in Oostenrijk gedwongen zou zijn om zijn vingerafdrukken af te geven en hem is verteld dat hij daarna uit Oostenrijk kan vertrekken leidt evenmin tot de conclusie dat Oostenrijk ten aanzien van eiser zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Eurodac-verordening [9] zijn lidstaten immers verplicht illegale vreemdelingen die op het grondgebied van de lidstaten binnenkomen, te registeren. Als eiser vindt dat de autoriteiten onrechtmatig hebben gehandeld, kan hij daarover klagen bij de (hogere) Oostenrijkse autoriteiten dan wel de daartoe geëigende instanties. Niet gebleken is dat dat voor eiser niet mogelijk is of dat de autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
7. Uit het arrest C.K. volgt dat het aan eiser is om met medische stukken aan te tonen dat zijn overdracht een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie inhoudt. Het is dus aan eiser om met objectieve gegevens de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aan te tonen. [10] Met het overleggen van zijn medisch dossier uit Nederland en Duitsland heeft eiser dat niet aannemelijk gemaakt. Daarnaast is niet gebleken dat eiser onder specialistische behandeling staat of dat Nederland het meest aangewezen land is om zijn gestelde medische klachten te behandelen. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem treft geen doel, omdat de situatie in die zaak niet vergelijkbaar is met die van eiser. In de verwezen uitspraak is de vreemdeling in Oostenrijk namelijk medische hulp geweigerd. Niet gebleken is dat eiser in Oostenrijk geen medische hulp zal kunnen verkrijgen. Het beroep van eiser op het arrest C.K. en op artikel 17 van de Dublinverordening slaagt dan ook niet.
8. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd dat de gestelde relatie van eiser in Nederland geen reden is om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De Dublinverordening is op zichzelf niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familie- of gezinslid in Nederland kan worden verkregen. Eiser heeft verder geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd, anders dan de omstandigheden die hiervoor al zijn beoordeeld, die maken dat overdracht aan Oostenrijk van onevenredige hardheid getuigt. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 31 maart 2025 gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2014.
3.ECLI:EU:C:2017:127.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1202.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Zoals is beschreven in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
9.Verordening (EU) nr. 603/2013.
10.Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3480.