Overwegingen
1. Eiseres heeft op 13 juni 2022 op aangifte een bedrag van € 4.069 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Volkswagen T-Roc 2.0 TSI 4 Motion R (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 16 juni 2020.
2. In de aangifte is de te betalen belasting voor de auto berekend op basis van een taxatierapport van JB taxaties (het taxatierapport). De taxatie van de auto heeft op 2 juni 2022 plaatsgevonden en het taxatierapport is op 7 juni 2022 opgesteld. In het taxatierapport is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 62.493 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 31.000 (gemiddelde referentievoertuigen -/- 35% marge). De taxateur heeft een bedrag van € 9.321,65 als schade aangemerkt en de handelsinkoopwaarde na schade op € 22.500 vastgesteld. Eiseres is in de aangifte uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 151 gr/km NEDC.
3. Eiseres heeft op 16 juni 2022 de auto voor controle getoond aan Domeinen Roerende Zaken (DRZ). Van de controle is een rapport van 17 juni 2022 opgemaakt. In dit rapport is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 69.636, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 37.828 (koerslijst AutotelexPro). Hierop is geen waardevermindering toegepast omdat geen schade aan de auto is geconstateerd. In het rapport staat een CO2-uitstoot van de auto van 243 gr/km NEDC vermeld.
4. Verweerder heeft met dagtekening 24 maart 2023 een bedrag van € 6.567
(€ 10.636 verschuldigde Bpm -/- € 4.069 voldane Bpm) nageheven. Verweerder is daarbij uitgegaan van voormeld rapport van DRZ.
Geschil5. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:
- of verweerder de hoorplicht heeft geschonden;
- of de verschuldigde Bpm bepaald kan worden aan de hand van de herrekende bruto Bpm van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s (de herleidingsmethode);
- of eiseres in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade.
Beoordeling van het geschil
6. Uit de gedingstukken valt op te maken dat de gemachtigde verweerder in oktober en november 2023, in verband met de invoering van het wetsvoorstel Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en BPM per 1 januari 2024, in bijna 900 bezwaren in gebreke heeft gesteld. Op grond van de overgangsregeling van voormelde, inmiddels in werking getreden, wet is voor de proceskostenvergoeding bepalend of sprake is van een beroep vóór of na inwerkingtreding van voormelde wet. Indien sprake is van een beroep tegen een uitspraak op bezwaar vanaf 1 januari 2024 wordt bij toekenning van een proceskostenvergoeding in de beroepsfase uitgegaan van een lagere factor, te weten 0,25 dan wel 0,10. Daarbij was het de gemachtigde, die procedeert op basis van “no cure no pay”, enkel te doen om het oude hoge tarief voor de proceskostenvergoedingen zeker te stellen teneinde uit de kosten te kunnen komen en het voortbestaan van zijn onderneming veilig te stellen.
7. Verweerder heeft op 27 oktober 2023 de ingebrekestelling voor het onderhavige bezwaar ontvangen. Verweerder heeft vervolgens op 2 november 2023 per e-mail een vijftal tijdstippen - 8 november om 15:00 uur, 9 november om 9:00 uur, 10:00 uur, 11:00 uur of 12:30 uur - voor het te houden hoorgesprek aan de gemachtigde voorgesteld, waarna de gemachtigde akkoord is gegaan om het hoorgesprek op 8 november om 15.00 uur te houden.
8. Niet in geschil is dat op 8 november 2023 om 15:00 uur een telefonisch hoorgesprek tussen de gemachtigde en verweerder heeft plaatsgevonden, dat destijds 82 bezwaren van de 123 te behandelen bezwaren inhoudelijk zijn behandeld en dat de gemachtigde wegens wegens privéredenen (het ophalen van zijn zoon bij de kinderopvang) het hoorgesprek heeft beëindigd. Het bezwaar van eiseres in de onderhavige zaak is niet tijdens het hoorgesprek behandeld. Partijen hebben aan het einde van het hoorgesprek nog wel gesproken over de voortzetting van het hoorgesprek op een andere dag, maar daar hebben zij geen overeenstemming over bereikt. Dit vanwege het feit dat verweerder, gelet op de termijn van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uiterlijk op 10 november 2023 uitspraak diende te doen in voormelde 123 bezwaren en de gemachtigde alleen voor de 41 niet op de hoorzitting behandelde bezwaren toestemming wilde gegeven om voormelde termijn met twee dagen uit te stellen. Verweerder heeft vervolgens op 10 november 2023 uitspraak gedaan op het onderhavige bezwaar.
9. In het hoorverslag is onder de kop en in de tekst - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
“Hoorgesprek datum en tijd 8 november 2023
15:00 – 16:15 (de heer [naam 3])
16:15 – 17:05 (de heer [naam 4]
17:05 – 17:28 (de heer [naam 4])
(…)
Door de heer [naam 3] wordt voorgesteld om de volgorde van de te bespreken zaken te bepalen, nu hij en zijn collega’s de dossiers onderling hebben verdeeld. De heer Vrolijk geeft aan dat teneinde de notulen zorgvuldig op te kunnen maken, de door hem aangehaalde volgorde zal worden gehandhaafd. Dit betreft tevens dezelfde volgorde als in de uitnodiging voor een hoorgesprek genomen.
De heer [naam 3] geeft aan dat hij de mondelinge toelichting enkel voor de door hem voorbereidde zaken kan verschaffen. Voor de zaken die door één van zijn collega’s de heer [naam 4] of de heer Hosgoren zullen worden toegelicht, zal een ander telefoongesprek worden opgestart. (…)”
10. Verweerder stelt dat hij de hoorplicht niet heeft geschonden, omdat eiseres in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en de gemachtigde het hoorgesprek voortijdig heeft beëindigd. Eiseres stelt daarentegen dat de hoorplicht wel is geschonden en heeft daarbij ter zitting gewezen op de uitspraak van deze rechtbank van 17 december 2024..
11. De rechtbank is in onderhavige zaak van oordeel dat het hoorrecht niet is geschonden en komt derhalve tot een ander oordeel dan in de zaak waar eiseres naar heeft gewezen (zie onder 10). De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De gemachtigde heeft uit de door verweerder aangegeven opties zelf voor het hoorgesprek op 8 november 2023 om 15.00 uur gekozen. Tussen partijen is geen eindtijd afgesproken. Ook is door de gemachtigde bij het plannen van het hoorgesprek, noch voorafgaand aan het gesprek te kennen gegeven dat hij slechts tot 17:00/17:15 uur beschikbaar was. Indien gemachtigde dit wel kenbaar had gemaakt dan had daar rekening mee gehouden kunnen worden, door bijvoorbeeld een andere volgorde van de behandeling van de zaken aan te houden (te weten eerst de zaken van de heer [naam 4], dan de zaken van [naam 3]), dan wel een ander moment voor het horen te plannen. Tevens kan uit het uitblijven van deze mededeling worden afgeleid dat de gemachtigde bij de start van het hoorgesprek, zelf in de veronderstelling verkeerde dat er voldoende tijd was voor het horen van alle 123 zaken. Dat op voorshands al vast stond dat er onvoldoende tijd zou zijn voor het bespreken van alle zaken, waardoor verweerder hier rekening mee had moeten houden, volgt ook niet uit het gegeven dat rond 17:00 uur (volgens verweerder) dan wel rond 17:15 uur (volgens gemachtigde) reeds 82 zaken (inclusief algemene introducerende opmerkingen en afspraken) waren besproken. Dit komt neer op gemiddeld ongeveer 40 zaken per uur. Niet valt uit te sluiten dat de resterende, nog niet besproken 41, zaken, ook nog ongeveer een uur qua tijd in beslag zouden nemen en dat het hoorgesprek voor alle zaken daarmee binnen een redelijke termijn en op een fatsoenlijk tijdstip afgerond hadden kunnen worden.
Vervolgens is het de keuze van de gemachtigde geweest om het hoorgesprek te beëindigen en om niet in te stemmen met een verlenging van een beslistermijn van twee dagen voor alle zaken, waardoor het hoorgesprek in de resterende 41 zaken niet kon worden vervolgd binnen de termijn van twee weken na ingebrekestelling. De weigering dit te doen komt voor rekening en risico van eiseres. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de gemachtigde met de ingebrekestellingen niet de bedoeling heeft gehad om dwangsommen te innen. De gemachtigde had dan ook geen goede reden om niet in alle zaken toestemming te verlenen om de termijn van de uitspraak op bezwaar met twee dagen te verlengen, immers de gemachtigde had bij een verlenging van de termijn met twee dagen nog steeds voldoende tijd om voor 1 januari 2024 (pro forma) beroep in te stellen en zodoende de hogere proceskostenvergoeding voor de behandeling van die zaken veilig te stellen (zie in dat kader onder 6). Daarnaast heeft verweerder onweersproken gesteld dat, gelet op het grote aantal ingebrekestellingen, de gemachtigde heeft ingestemd met één hoorgesprek voor 123 inhoudelijk te behandelen bezwaren en dat ook de algehele afhandeling aan de zijde van verweerder daarop is gebaseerd, waardoor het uitsplitsen van bezwaren die wel en niet in het hoorgesprek besproken zijn, administratief zeer bewerkelijk is en de tijd tot aan het einde van de 14-dagenperiode van de ingebrekestelling daarvoor te kort is. Verder heeft verweerder onweersproken gesteld dat de gemachtigde aan een termijn van zeven dagen voor het inzien van de stukken voorafgaand aan een hoorgesprek (binnen de termijn van 14-dagen als bedoeld in 4:17 van de Awb) hecht, zodat er voor de afspraak om tot een hoorgesprek te komen weinig dagen overbleven, terwijl het niet tot daadwerkelijk inzien is gekomen ondanks de door verweerder daartoe geboden mogelijkheid.
Bovendien is in de onderhavige zaak alleen de herleidingsmethode in geschil. In drie andere zaken die tijdens het hoorgesprek wel zijn besproken, is dit punt ook aan de orde gesteld. In zoverre was verweerder inhoudelijk ook niet onbekend met het standpunt van eiseres.
Al deze omstandigheden in aanmerking nemend maakt dat met de beëindiging van het hoorgesprek om een voorzienbare privéreden van de gemachtigde voor rekening van eiseres komt en dat geen sprake is van schending van het hoorrecht.
11. De beroepsgronden van eiseres met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet, omdat de herleidingsmethode niet behoort tot de in de wet toegestane methodes om de vermindering van de Bpm te berekenen ter zake van de registratie van een geïmporteerde gebruikte auto.
12. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de rentebeschikking. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
14. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Verweerder heeft het bezwaar tegen de naheffingsaanslag op 19 april 2023 ontvangen en de uitspraak van de rechtbank is van 14 februari 2025. De redelijke termijn is dus niet overschreden. Eiseres komt dan ook niet voor een vergoeding van immateriële schade in aanmerking.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.