In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het maken van een uitrit beoordeeld. Eiser had op 20 december 2021 een aanvraag ingediend, die door verweerder op 24 januari 2022 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op verkeerskundige adviezen die de verkeersveiligheid in het geding zouden brengen. Eiser betwistte de afwijzing en voerde aan dat er voor een vergelijkbaar perceel wel een vergunning was verleend, wat volgens hem in strijd was met het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de vergunning onvoldoende was gemotiveerd. Er was geen verslag van de hoorzitting gemaakt, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen of de verkeerskundige adviezen op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet had voldaan aan de vergewisplicht en dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid.
De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder en droeg hem op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de noodzaak tot nader onderzoek en het opnieuw horen van eiser benadrukte. Eiser kreeg het griffierecht vergoed, maar er werden geen proceskosten toegewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en gelijkheid in bestuursrechtelijke procedures.