In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 10 december 2024 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door mr. T. Esen, heeft eerder beroep aangetekend tegen deze maatregel, waarbij de rechtbank op 13 januari 2025 al een uitspraak heeft gedaan. De minister van Asiel en Migratie heeft de rechtbank op 18 maart 2025 geïnformeerd over het voortduren van de maatregel, wat door de rechtbank wordt gezien als een nieuw beroep van eiser, inclusief een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 25 maart 2025 gesloten en besloten dat de zaak niet op zitting behandeld hoeft te worden. De rechtbank toetst of de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 of dat deze niet gerechtvaardigd is. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen het voortduren van de maatregel en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te oordelen dat het voortduren van de maatregel onrechtmatig is.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.